Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. bereitlegen:


German

Detailed Translations for bereitlegen from German to Dutch

bereitlegen:

bereitlegen verb

  1. bereitlegen (bereitstellen; zurechtlegen)
    klaarzetten; klaarleggen
    • klaarzetten verb (zet klaar, zette klaar, zetten klaar, klaargezet)
    • klaarleggen verb (leg klaar, legt klaar, legde klaar, legden klaar, klaargelegd)
  2. bereitlegen (bereitstellen; auslegen; zurechtlegen)
    uitspreiden; klaar leggen

Translation Matrix for bereitlegen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klaar leggen auslegen; bereitlegen; bereitstellen; zurechtlegen
klaarleggen bereitlegen; bereitstellen; zurechtlegen
klaarzetten bereitlegen; bereitstellen; zurechtlegen bereiten; bereitstellen; vorbereiten
uitspreiden auslegen; bereitlegen; bereitstellen; zurechtlegen entfalten; falten; offenfalten