Spanish

Detailed Translations for adornar from Spanish to Dutch

adornar:

adornar [el ~] noun

  1. el adornar (engalanar)
    versieren; optuigen
  2. el adornar (amenizar; realzar; engalanar)
    opluisteren; versieren; het tooien
  3. el adornar (ataviar)
    opschikken; opsieren

adornar verb

  1. adornar (engalanar; embellecer; ataviar; embellecerse)
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien verb (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken verb (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • verluchten verb (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen verb (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren verb (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken verb (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien verb (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  2. adornar (engalanar; pulir; embellecer; )
    optutten; uitdossen; opdirken; opdoffen
    • optutten verb (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
    • uitdossen verb (dos uit, dost uit, doste uit, dosten uit, uitgedost)
    • opdirken verb (dirk op, dirkt op, dirkte op, dirkten op, opgedirkt)
    • opdoffen verb (dof op, doft op, dofte op, doften op, opgedoft)
  3. adornar (decorar)
    versieren; afwerken; garneren; schotels garneren; opmaken; opsmukken
    • versieren verb (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • afwerken verb (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • garneren verb (garneer, garneert, garneerde, garneerden, gegarneerd)
    • opmaken verb (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opsmukken verb (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
  4. adornar (calzar la espuela; diferenciar; discernir; decorar; destacarse)
    decoreren; onderscheiden; ridderen; een onderscheidingsteken geven
  5. adornar (dar brillo; pulir; abrillantar; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken verb (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven verb (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)
  6. adornar (ataviar; equipar; proveer; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for adornar:

presente
  1. adorno
  2. adornas
  3. adorna
  4. adornamos
  5. adornáis
  6. adornan
imperfecto
  1. adornaba
  2. adornabas
  3. adornaba
  4. adornábamos
  5. adornabais
  6. adornaban
indefinido
  1. adorné
  2. adornaste
  3. adornó
  4. adornamos
  5. adornasteis
  6. adornaron
fut. de ind.
  1. adornaré
  2. adornarás
  3. adornará
  4. adornaremos
  5. adornaréis
  6. adornarán
condic.
  1. adornaría
  2. adornarías
  3. adornaría
  4. adornaríamos
  5. adornaríais
  6. adornarían
pres. de subj.
  1. que adorne
  2. que adornes
  3. que adorne
  4. que adornemos
  5. que adornéis
  6. que adornen
imp. de subj.
  1. que adornara
  2. que adornaras
  3. que adornara
  4. que adornáramos
  5. que adornarais
  6. que adornaran
miscelánea
  1. ¡adorna!
  2. ¡adornad!
  3. ¡no adornes!
  4. ¡no adornéis!
  5. adornado
  6. adornando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for adornar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afwerken acabar; terminar
decoreren adorno; embellecimiento
opluisteren adornar; amenizar; engalanar; realzar
opmaken redactarse
opschikken adornar; ataviar
opsieren adornar; ataviar adorno; embellecerse; embellecimiento; pintarse
opsmukken adorno; embellecerse; embellecimiento; pintarse
optuigen adornar; engalanar
tooien adornar; amenizar; engalanar; realzar
versieren adornar; amenizar; engalanar; realzar adorno; embellecimiento
zich mooi maken embellecerse; pintarse
VerbRelated TranslationsOther Translations
afwerken adornar; decorar acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
decoreren adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir decorar
een onderscheidingsteken geven adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
garneren adornar; decorar
gladmaken abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladwrijven abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
onderscheiden adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir abarcar con la vista; atisbar; condecorar; contemplar; cumplir; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; sobresalir; substituir; suplir; ver; vislumbrar
opdirken abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a
opdoffen abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a acicalarse; emperifollarse
opluisteren dar esplendor; dar realce; dar relieve
opmaken adornar; decorar acabar; consumirse; derrochar; despilfarrar; gastar; gastarse todo el dinero; hacer ademán de; maquillarse; pintarse; prepararse; terminar
opschikken adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
opsieren adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
opsmukken adornar; ataviar; decorar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar; maquillarse
optooien acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
optuigen adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
optutten abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a maquillarse
ridderen adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
schotels garneren adornar; decorar
tooien adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
uitdossen abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a
verfraaien adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
verluchten adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
versieren adornar; decorar decorar
zich mooi maken adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
zich uitdossen acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitmonsteren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios

Synonyms for "adornar":


Wiktionary Translations for adornar:

adornar
verb
  1. iets versieren
  2. iemand op opvallende wijze kleden
  3. mooier maken
  4. iets meer aantrekkelijk of mooier maken

Cross Translation:
FromToVia
adornar sieren adorn — to make more beautiful and attractive; to decorate
adornar decoreren schmücken — mit Schmuck ausstatten, mit Ziergegenständen verschönern
adornar versieren; decoreren; opsieren; paleren verzieren — (transitiv) mit Zierrat versehen; mit schmückenden Elementen ausgestalten
adornar decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; ridderen; onderscheiden décorerorner, parer, parler d’ornements d’architecture, de peinture, de sculpture.
adornar decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren ornerparer, embellir une chose, y ajouter, y joindre d’autres choses qui lui donnent plus d’éclat, plus d’agrément.
adornar decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden parer — Traductions à trier suivant le sens