Dutch

Detailed Translations for overeenkomend from Dutch to German

overeenkomend:


Translation Matrix for overeenkomend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
gleich op elkaar lijkend; overeenkomend direct; eender; eenvormig; effen; egaal; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkvormig; geslepen; glad; hetzelfde; identiek; net zo; onveranderd; plat; strak; vlak; vlakuit; zo; zo meteen
gleichartig op elkaar lijkend; overeenkomend analoog; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; gelijkvormig; hetzelfde; homogeen; idem; idem dito; identiek; net zo; om het even; onveranderd; precies hetzelfde; soortgelijk
gleichförmig op elkaar lijkend; overeenkomend analoog; conform; eender; eendrachtig; eenparig; eensgezind; eenstemmig; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; gelijkvormig; harmonieus; hetzelfde; homogeen; identiek; net zo; overeenstemmend; saamhorig; soortgelijk; unaniem; uniform
identisch op elkaar lijkend; overeenkomend analoog; desgelijks; dito; eender; eenvormig; evenzo; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; gelijkvormig; hetzelfde; identiek; net zo; onveranderd; ook; op dezelfde wijze; precies zo; soortgelijk

Wiktionary Translations for overeenkomend:


Cross Translation:
FromToVia
overeenkomend analog; gleichartig; entsprechend analogue — Qui présente une analogie avec une autre chose.
overeenkomend verantwortlich correspondant — Qui correspondre à quelque chose.

overeenkomen:

overeenkomen verb (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)

  1. overeenkomen (eens worden; overeenstemmen)
    vereinbaren; übereinstimmen; Sich einig werden; ausmachen; abmachen; einwilligen
    • vereinbaren verb (vereinbare, vereinbarst, vereinbart, vereinbarte, vereinbartet, vereinbart)
    • übereinstimmen verb (stimme überein, stimmst überein, stimmt überein, stimmte überein, stimmtet überein, übereingestimmt)
    • Sich einig werden verb (werde mich, wirst dich, wird sich, wurde sich, wurdet euch, sich geworden)
    • ausmachen verb (mache aus, machst aus, macht aus, machte aus, machtet aus, ausgemacht)
    • abmachen verb (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)
    • einwilligen verb (willige ein, willigst ein, willigt ein, willigte ein, willigtet ein, eingewilligt)
  2. overeenkomen (afspreken; accorderen)
    übereinkommen; abmachen; akkordieren
    • abmachen verb (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)
    • akkordieren verb (akkordiere, akkordierst, akkordiert, akkordierte, akkordiertet, akkordiert)
  3. overeenkomen (overeenstemmen met; overeenkomen met; kloppen met; stroken; stroken met)
    übereinstimmen mit; vereinbaren; stimmen; zusammenstimmen; gleichen; gleichkommen
    • vereinbaren verb (vereinbare, vereinbarst, vereinbart, vereinbarte, vereinbartet, vereinbart)
    • stimmen verb (stimme, stimmst, stimmt, stimmte, stimmtet, gestimmt)
    • zusammenstimmen verb (stimme zusammen, stimmst zusammen, stimmt zusammen, stimmte zusammen, stimmtet zusammen, zusammengestimmt)
    • gleichen verb (gleiche, gleichst, gleicht, glich, glicht, geglichen)
  4. overeenkomen (corresponderen; stroken; overeenstemmen)
    korrespondieren
    • korrespondieren verb (korrespondiere, korrespondierst, korrespondiert, korrespondierte, korrespondiertet, korrespondiert)

Conjugations for overeenkomen:

o.t.t.
  1. kom overeen
  2. komt overeen
  3. komt overeen
  4. komen overeen
  5. komen overeen
  6. komen overeen
o.v.t.
  1. kwam overeen
  2. kwam overeen
  3. kwam overeen
  4. kwamen overeen
  5. kwamen overeen
  6. kwamen overeen
v.t.t.
  1. ben overeen gekomen
  2. bent overeen gekomen
  3. is overeen gekomen
  4. zijn overeen gekomen
  5. zijn overeen gekomen
  6. zijn overeen gekomen
v.v.t.
  1. was overeen gekomen
  2. was overeen gekomen
  3. was overeen gekomen
  4. waren overeen gekomen
  5. waren overeen gekomen
  6. waren overeen gekomen
o.t.t.t.
  1. zal overeenkomen
  2. zult overeenkomen
  3. zal overeenkomen
  4. zullen overeenkomen
  5. zullen overeenkomen
  6. zullen overeenkomen
o.v.t.t.
  1. zou overeenkomen
  2. zou overeenkomen
  3. zou overeenkomen
  4. zouden overeenkomen
  5. zouden overeenkomen
  6. zouden overeenkomen
diversen
  1. kom overeen!
  2. komt overeen!
  3. overeen gekomen
  4. overeenkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overeenkomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Sich einig werden eens worden; overeenkomen; overeenstemmen
abmachen accorderen; afspreken; eens worden; overeenkomen; overeenstemmen afkrijgen; afmaken; afronden; afspreken; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; iets overeenkomen; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
akkordieren accorderen; afspreken; overeenkomen
ausmachen eens worden; overeenkomen; overeenstemmen adviseren; afspreken; afwegen; afzetten; bepalen; determineren; doven; iets aanraden; iets overeenkomen; in de gaten houden; in het oog houden; ingeven; opletten; overdenken; overwegen; raden; smoren; suggereren; toezien; uit elkaar gaan; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vaststellen
einwilligen eens worden; overeenkomen; overeenstemmen akkoord gaan; dulden; duren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen
gleichen kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met congruent zijn; evenaren; gelijken; gelijkenis vertonen met; hetzelfde zijn; kloppen; lijken op; overeenkomst vertonen; overeenstemmen
gleichkommen kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met
korrespondieren corresponderen; overeenkomen; overeenstemmen; stroken corresponderen; een briefwisseling hebben; kalken; pennen; schrijven
stimmen kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met congruent zijn; correct zijn; juist zijn; kiezen; kloppen; overeenstemmen; stemmen; zijn stem uitbrengen
vereinbaren eens worden; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen; overeenstemmen met; stroken; stroken met afspreken; beslissen; besluiten; contracteren; iets overeenkomen; met elkaar in overeenstemming brengen; vastleggen
zusammenstimmen kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met
übereinkommen accorderen; afspreken; overeenkomen
übereinstimmen eens worden; overeenkomen; overeenstemmen congruent zijn; correct zijn; evenaren; juist zijn; kloppen; overeenstemmen
übereinstimmen mit kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met

Wiktionary Translations for overeenkomen:

overeenkomen
verb
  1. tot een bindende afspraak komen
overeenkomen
verb
  1. eine Abmachung treffen

Cross Translation:
FromToVia
overeenkomen sich vertragen; sich verstehen get along — interact or coexist well, without argument or trouble
overeenkomen entsprechen; in Briefwechsel stehen; korrespondieren; kongruieren correspondre — Être en rapport de symétrie et d’harmonie avec quelque chose.

Related Translations for overeenkomend