Dutch

Detailed Translations for verloop from Dutch to German

verloop:

verloop adj

  1. verloop

verloop [het ~] noun

  1. het verloop (vooruitgang; voortgang; progressie; ontwikkelingsgang; vordering)
    der Fortgang; der Verlauf; der Fortschritt; die Entwicklung; die Progression; die Fortgänge

Translation Matrix for verloop:

NounRelated TranslationsOther Translations
Entwicklung ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering bekwaming; educatie; evolutie; geestelijke vorming; groei; groeien; groeiproces; kundig maken; onderwijs; ontplooiing; ontwikkeling; scholing; vooruitgang; vorming
Fortgang ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering geestelijke vorming; ontplooiing; ontwikkeling; prijslijst; tarievenlijst; vooruitgang; vorming
Fortgänge ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering geestelijke vorming; ontplooiing; ontwikkeling; vooruitgang; vorming
Fortschritt ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering geestelijke vorming; ontplooiing; ontwikkeling; prijslijst; tarievenlijst; toename; vooruitgang; vordering; vorming
Progression ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
Verlauf ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering gang van zaken; geschiedenis; toedracht
ModifierRelated TranslationsOther Translations
verlauf verloop

Wiktionary Translations for verloop:

verloop
noun
  1. allgemein: Prozess, Abfolge

Cross Translation:
FromToVia
verloop Weitblick perspicacity — Acute discernment or understanding; insight
verloop Fluktuation turnover — rate of change or replacement
verloop Wechsel altération — physique|fr chimie|fr changement dans l’état d’une chose.
verloop Abwechslung; Änderung; Tausch; Veränderung; Wechsel; Reform; Metamorphose; Umänderung; Adaptation; Adaption; Bearbeitung; Anpassung transformationaction de transformer.

verlopen:

verlopen verb (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)

  1. verlopen (verstrijken; voorbijgaan; vervallen; vergaan; aflopen)
    verstreichen; vergehen; ablaufen; vorbei gehen
    • verstreichen verb (verstreiche, verstrichen)
    • vergehen verb (vergehe, vergehst, vergeht, vergang, vergangt, vergangen)
    • ablaufen verb (laufe ab, läufst ab, läuft ab, lief ab, lieft ab, abgelaufen)

Conjugations for verlopen:

o.t.t.
  1. verloop
  2. verloopt
  3. verloopt
  4. verlopen
  5. verlopen
  6. verlopen
o.v.t.
  1. verliep
  2. verliep
  3. verliep
  4. verliepen
  5. verliepen
  6. verliepen
v.t.t.
  1. ben verlopen
  2. bent verlopen
  3. is verlopen
  4. zijn verlopen
  5. zijn verlopen
  6. zijn verlopen
v.v.t.
  1. was verlopen
  2. was verlopen
  3. was verlopen
  4. waren verlopen
  5. waren verlopen
  6. waren verlopen
o.t.t.t.
  1. zal verlopen
  2. zult verlopen
  3. zal verlopen
  4. zullen verlopen
  5. zullen verlopen
  6. zullen verlopen
o.v.t.t.
  1. zou verlopen
  2. zou verlopen
  3. zou verlopen
  4. zouden verlopen
  5. zouden verlopen
  6. zouden verlopen
diversen
  1. verloop!
  2. verloopt!
  3. verlopen
  4. verlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verlopen [znw.] noun

  1. verlopen
    Verlaufen

Translation Matrix for verlopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Verlaufen verlopen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ablaufen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aflopen; eindigen; ten einde lopen; uitrazen; uitwoeden
vergehen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan achteruitgaan; bezwijken; instorten; ten onder gaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verkommeren; verongelukken; verrotten; verteren; vervallen; wegrotten; zinken
verstreichen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
vorbei gehen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
ModifierRelated TranslationsOther Translations
armselig armoedig; flodderig; haveloos; onooglijk; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen arm; armelijk; armoedig; armzalig; bar; berooid; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; inferieur; karig; luizig; luttel; mager; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onvolgroeid; pover; rampzalig; schooierig; schraal; slecht; tweederangs; weinig; zwak
armutig armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen armelijk; armoedig
beendet beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij
elend armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen akelig; belabberd; beroerd; catastrofaal; ellendig; funest; godgeklaagd; hemeltergend; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; lamenterend; lamlendig; lamzalig; naar; noodlottig; ongelukkig; rampspoedig; rampzalig; ten hemel schreiend; weeklagend; zeer ergerlijk
fällig beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
hinfällig onooglijk; verlopen aftands; arm; armetierig; armzalig; berooid; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gammel; inferieur; karig; krakkemikkig; krakkemikkige; krukkig; kwetsbaar; kwijnend; mager; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; tweederangs; wankel; wee; wrak; ziekelijk; zwak
häßlich onooglijk; verlopen afschuwelijk; afstotend; afstotend voor zintuigen; afzichtelijk; donker; dubieus; duister; foeilelijk; glibberig; lelijk; lelijk uitziend; luguber; macaber; monsterlijk; obscuur; oerlelijk; onaantrekkelijk; onguur; onooglijk; ontoonbaar; spookachtig; verdacht; verfoeilijk; weerzinwekkend
mittellos armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen berooid; doodarm; straatarm
schlottrig armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen flodderig; haveloos; morsig; onopgeruimd; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; viezig; voddig; vunzig
schäbig aan lager wal; armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen arm; armzalig; banaal; bedriegelijk; berooid; dor; gefingeerd; grof; hokkerig; inferieur; karig; laag; laag-bij-de-grond; lomp; mager; minderwaardig; nagemaakt; niet hoog; ondermaats; ondeugdelijk; onecht; onvolgroeid; onwaar; ordinair; plat; platvloers; ploertig; pover; schamel; schraal; schunnig; slecht; triviaal; tweederangs; vals; verachtelijk; vulgair; vunzig; zwak
um beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij om
unansehnlich armoedig; flodderig; haveloos; onooglijk; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen onknap
verlottert aan lager wal; armoedig; flodderig; haveloos; onooglijk; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen liederlijk; onzedelijk; verdorven; verregaand zedenloos
verludert armoedig; flodderig; haveloos; onooglijk; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
verstrichen beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
zerlumpt armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen in lompen gehuld
ärmlich armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen arm; armelijk; armoedig; bekaaid; berooid; eenvoudig; er bekaaid afkomen; inferieur; karig; luttel; mager; matig; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onvolgroeid; pover; schamel; schraal; slecht; sober; tweederangs; weinig; zwak


Related Translations for verloop