Dutch

Detailed Translations for beding from Dutch to German

beding:

beding [het ~] noun

  1. het beding (clausule; artikel)
    die Klausel; die Bedingung
  2. het beding (voorwaarde)
    die Bedingung; die Voraussetzung; die Forderung; Erfordernis
  3. het beding (voorwaarde; conditie; criterium; )
    Kriterium; die Bedingung; die Kondition; die Voraussetzung; die Forderung; der Vorbehalt; der Maßstab; die Klausel

Translation Matrix for beding:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bedingung artikel; beding; bepaling; beperking; clausule; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde conditie; eis; must; restrictie; vereiste; voorbehoud; voorwaarde; vorm
Erfordernis beding; voorwaarde belofte; gelofte; toezegging
Forderung beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde aanvraag; claim; eis; incassering; incasso; innen; inning; invordering; must; petitie; prijslijst; rekest; rekwest; tarievenlijst; vereiste; verzoekschrift; vordering
Klausel artikel; beding; bepaling; beperking; clausule; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde zinsnede
Kondition beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde conditie; gesteldheid; positie; staat; toestand; vorm
Kriterium beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde laag; maatstaf; niveau; peil; plan; stand; toetssteen
Maßstab beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde laag; maatstaf; niveau; peil; plan; stand; toetssteen
Voraussetzung beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde conditie; eis; premisse; restrictie; vereiste; vermoeden; veronderstelling; voorbehoud; vooronderstelling; voorwaarde
Vorbehalt beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; voorwaarde beperking; restrictie; voorbehoud; voorwaarde

bedingen:

bedingen verb (beding, bedingt, bedong, bedongen, bedongen)

  1. bedingen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; fixen; lappen)
    schaffen; vollführen; bewirken; hinkriegen; vollbringen; fertigbringen; durchsetzen
    • schaffen verb (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • vollführen verb (vollführe, vollführst, vollführt, vollführte, vollführtet, vollführt)
    • bewirken verb (bewirke, bewirkst, bewirkt, bewirkte, bewirktet, bewirkt)
    • hinkriegen verb (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • vollbringen verb (vollbringe, vollbringst, vollbringt, vollbrachte, vollbrachtet, vollbracht)
    • fertigbringen verb (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • durchsetzen verb (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)

Conjugations for bedingen:

o.t.t.
  1. beding
  2. bedingt
  3. bedingt
  4. bedingen
  5. bedingen
  6. bedingen
o.v.t.
  1. bedong
  2. bedong
  3. bedong
  4. bedongen
  5. bedongen
  6. bedongen
v.t.t.
  1. heb bedongen
  2. hebt bedongen
  3. heeft bedongen
  4. hebben bedongen
  5. hebben bedongen
  6. hebben bedongen
v.v.t.
  1. had bedongen
  2. had bedongen
  3. had bedongen
  4. hadden bedongen
  5. hadden bedongen
  6. hadden bedongen
o.t.t.t.
  1. zal bedingen
  2. zult bedingen
  3. zal bedingen
  4. zullen bedingen
  5. zullen bedingen
  6. zullen bedingen
o.v.t.t.
  1. zou bedingen
  2. zou bedingen
  3. zou bedingen
  4. zouden bedingen
  5. zouden bedingen
  6. zouden bedingen
diversen
  1. beding!
  2. bedingt!
  3. bedongen
  4. bedingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedingen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bewirken bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandoen; berokkenen; veroorzaken; zorg dragen; zorgen
durchsetzen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandringen; aanhouden; doordouwen; doordrijven; doorduwen; doorzetten; op iets aandringen; opdringen; slagen voor
fertigbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afmaken; afsluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
hinkriegen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
schaffen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fiksen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
vollbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; fiksen; klaarspelen; volvoeren; voor elkaar krijgen
vollführen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken; volvoeren

Wiktionary Translations for bedingen:


Cross Translation:
FromToVia
bedingen stipulieren stipulate — to require as a condition of a contract or agreement