Dutch

Detailed Translations for doorspreken from Dutch to German

doorspreken:

doorspreken verb (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)

  1. doorspreken (bespreken; bediscussiëren; praten over; bepraten; doorpraten)
    besprechen; durchsprechen; diskutieren; beraten; bereden; durchnehmen; erörtern; debattieren; beanstanden; durchdiskutieren; ansprechen; beurteilen
    • besprechen verb (bespreche, besprichst, bespricht, besprach, bespracht, besprochen)
    • durchsprechen verb (durchspreche, durchsprichst, durchspricht, durchsprach, durchspracht, durchgesprochen)
    • diskutieren verb (diskutiere, diskutierst, diskutiert, diskutierte, diskutiertet, diskutiert)
    • beraten verb (berate, berätst, berät, beriet, berietet, beraten)
    • bereden verb (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • durchnehmen verb (nehme durch, nimmst durch, nimmt durch, nahm durch, nahmt durch, durchgenommen)
    • erörtern verb (erörtere, erörterst, erörtert, erörterte, erörtertet, erörtert)
    • debattieren verb (debattiere, debattierst, debattiert, debattierte, debattiertet, debattiert)
    • beanstanden verb (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
    • durchdiskutieren verb (diskutiere durch, diskutierst durch, diskutiert durch, diskutierte durch, diskutiertet durch, durchdiskutiert)
    • ansprechen verb (spreche an, sprichst an, sprich an, sprach an, spracht an, angesprochen)
    • beurteilen verb (beurteile, beurteilst, beurteilt, beurteilte, beurteiltet, beurteilt)
  2. doorspreken (overleg voeren)
    konsultieren; beraten; durchsprechen; bereden; durchdiskutieren
    • konsultieren verb (konsultiere, konsultierst, konsultiert, konsultierte, konsultiertet, konsultiert)
    • beraten verb (berate, berätst, berät, beriet, berietet, beraten)
    • durchsprechen verb (durchspreche, durchsprichst, durchspricht, durchsprach, durchspracht, durchgesprochen)
    • bereden verb (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • durchdiskutieren verb (diskutiere durch, diskutierst durch, diskutiert durch, diskutierte durch, diskutiertet durch, durchdiskutiert)

Conjugations for doorspreken:

o.t.t.
  1. spreek door
  2. spreekt door
  3. spreekt door
  4. spreken door
  5. spreken door
  6. spreken door
o.v.t.
  1. sprak door
  2. sprak door
  3. sprak door
  4. spraken door
  5. spraken door
  6. spraken door
v.t.t.
  1. heb doorgesproken
  2. hebt doorgesproken
  3. heeft doorgesproken
  4. hebben doorgesproken
  5. hebben doorgesproken
  6. hebben doorgesproken
v.v.t.
  1. had doorgesproken
  2. had doorgesproken
  3. had doorgesproken
  4. hadden doorgesproken
  5. hadden doorgesproken
  6. hadden doorgesproken
o.t.t.t.
  1. zal doorspreken
  2. zult doorspreken
  3. zal doorspreken
  4. zullen doorspreken
  5. zullen doorspreken
  6. zullen doorspreken
o.v.t.t.
  1. zou doorspreken
  2. zou doorspreken
  3. zou doorspreken
  4. zouden doorspreken
  5. zouden doorspreken
  6. zouden doorspreken
en verder
  1. is doorgesproken
  2. zijn doorgesproken
diversen
  1. spreek door!
  2. spreekt door!
  3. doorgesproken
  4. doorsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorspreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ansprechen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over aanroepen; aanschieten; aanspreken; appelleren aan; appelleren aan het gevoel; beïnvloeden; erop ingaan; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; ingaan op; praaien; raken; reageren op; spreken tot iemand; treffen
beanstanden bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over aanmerking maken; afkeuren; afkraken; bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; een klacht indienen; eisen; hekelen; katten; klagen; kraken; kritiseren; ongeschikt verklaren; reclameren; vitten; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
beraten bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over beraadslagen; confereren; een conferentie houden; in bespreking zijn; overleggen; overwegen; vergaderen
bereden bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over argumenteren; beredeneren; ompraten; onderwerp behandelen; overhalen; overreden; overtuigen; redeneren; spreken over
besprechen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over argumenteren; beredeneren; onderwerp behandelen; recenseren; redeneren; spreken over
beurteilen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over beoordelen; goed- of afkeuren; in een jury zitten; jureren
debattieren bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over argumenteren; debatteren; discussiëren; disputeren; redetwisten; twisten
diskutieren bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over debatteren; discussiëren
durchdiskutieren bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over doordiscussiëren
durchnehmen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over doornemen; erop ingaan; ingaan op; onderwerp behandelen; reageren op; spreken over
durchsprechen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over
erörtern bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over erop ingaan; ingaan op; nader verklaren; onderwerp behandelen; ontvouwen; reageren op; spreken over; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
konsultieren doorspreken; overleg voeren aanraden; adviseren; consulteren; raadplegen; van raad dienen