Dutch

Detailed Translations for help from Dutch to German

help:

help adj

  1. help
    hilfe

help

  1. help (online-Help)
    die Hilfe; Onlinehilfe

Translation Matrix for help:

NounRelated TranslationsOther Translations
Hilfe help; online-Help assistent; assistentie; bijstand; dienstbetoon; handreiking; helper; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulpverlening; knecht; maatschappelijk werk; maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; poetsvrouw; schoonmaakster; secondant; steun; steunpilaar; steunuitkering; support; toeverlaat; werkster
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Onlinehilfe help; online-Help
ModifierRelated TranslationsOther Translations
hilfe help

Related Words for "help":

  • helpe

helpen:

helpen verb (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)

  1. helpen (assisteren; ondersteunen; seconderen; )
    helfen; stützen; beistehen; beitragen; mithelfen; mildtätig sein; einspringen; gutes tun; sekundieren
    • helfen verb (helfe, hilfst, hilft, half, halft, geholfen)
    • stützen verb (stütze, stützt, stützte, stütztet, gestützt)
    • beistehen verb (stehe bei, stehst bei, steht bei, stand bei, standet bei, beigestanden)
    • beitragen verb (trage bei, trägst bei, trägt bei, trug bei, trugt bei, beigetragen)
    • mithelfen verb (helfe mit, hilfst, hilft, half mit, halft mit, mitgeholfen)
    • mildtätig sein verb (bin mildtätig, bist mildtätig, ist mildtätig, war mildtätig, wart mildtätig, mildtätig gewesen)
    • einspringen verb (springe ein, springst ein, springt ein, sprang ein, sprangt ein, eingesprungen)
    • gutes tun verb
    • sekundieren verb (sekundiere, sekundierst, sekundiert, sekundierte, sekundiertet, sekundiert)
  2. helpen (promoten; avanceren)
    befördern; avancieren
    • befördern verb (befördere, beförderst, befördert, beförderte, befördertet, befördert)
    • avancieren verb (avanciere, avancierst, avanciert, avancierte, avanciertet, avanciert)
  3. helpen (liefdadigheids werk doen; weldoen; goeddoen)
    helfen; wohltätigkeit verrichten; entlasten; mildtätig sein; Gutes tun; stützen; beistehen; einspringen
    • helfen verb (helfe, hilfst, hilft, half, halft, geholfen)
    • entlasten verb (entlaste, entlastest, entlastet, entlastete, entlastetet, entlastet)
    • mildtätig sein verb (bin mildtätig, bist mildtätig, ist mildtätig, war mildtätig, wart mildtätig, mildtätig gewesen)
    • Gutes tun verb
    • stützen verb (stütze, stützt, stützte, stütztet, gestützt)
    • beistehen verb (stehe bei, stehst bei, steht bei, stand bei, standet bei, beigestanden)
    • einspringen verb (springe ein, springst ein, springt ein, sprang ein, sprangt ein, eingesprungen)

Conjugations for helpen:

o.t.t.
  1. help
  2. helpt
  3. helpt
  4. helpen
  5. helpen
  6. helpen
o.v.t.
  1. hielp
  2. hielp
  3. hielp
  4. hielpen
  5. hielpen
  6. hielpen
v.t.t.
  1. heb geholpen
  2. hebt geholpen
  3. heeft geholpen
  4. hebben geholpen
  5. hebben geholpen
  6. hebben geholpen
v.v.t.
  1. had geholpen
  2. had geholpen
  3. had geholpen
  4. hadden geholpen
  5. hadden geholpen
  6. hadden geholpen
o.t.t.t.
  1. zal helpen
  2. zult helpen
  3. zal helpen
  4. zullen helpen
  5. zullen helpen
  6. zullen helpen
o.v.t.t.
  1. zou helpen
  2. zou helpen
  3. zou helpen
  4. zouden helpen
  5. zouden helpen
  6. zouden helpen
en verder
  1. ben geholpen
  2. bent geholpen
  3. is geholpen
  4. zijn geholpen
  5. zijn geholpen
  6. zijn geholpen
diversen
  1. help!
  2. helpt!
  3. geholpen
  4. helpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for helpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Gutes tun goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; weldoen
avancieren avanceren; helpen; promoten bevorderen; promoveren
befördern avanceren; helpen; promoten bevorderen; communiceren; iets transporteren; overbrengen; promoveren; transporteren; vervoeren
beistehen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijspringen; meehelpen; ondersteunen; rugsteunen; steunen
beitragen assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen
einspringen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; weldoen aflossen; inspringen; invallen; invallen voor iemand; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
entlasten goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; weldoen dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; van gewicht ontdoen; verlichten
gutes tun assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
helfen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; weldoen behelpen; behulpzaam zijn; believen; bijspringen; blij maken; gedienstig zijn; gerieven; goeddoen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; meehelpen; moeten; nuttig zijn; willen
mildtätig sein assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; weldoen
mithelfen assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijdragen; bijspringen; gerieven; meehelpen
sekundieren assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
stützen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; weldoen begronden; dragen; leunen; met palen stutten; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; zich baseren
wohltätigkeit verrichten goeddoen; helpen; liefdadigheids werk doen; weldoen

Synonyms for "helpen":


Related Definitions for "helpen":

  1. gunstige gevolgen hebben1
    • een aspirientje helpt tegen de hoofdpijn1
  2. ervoor zorgen dat hij het krijgt1
    • ik heb hem aan een baan geholpen1
  3. er schuld aan hebben1
    • ik kan het niet helpen dat ik te laat ben1
  4. iemand van dienst zijn1
    • zij helpt mijn moeder in de huishouding1
  5. in een winkel bedienen1
    • kan ik u helpen?1

Wiktionary Translations for helpen:

helpen
verb
  1. iemand bijstaan
helpen
verb
  1. (mit Dativ) jemandem das Tun einer Sache durch Übernehmen bestimmter Teile ermöglichen oder erleichtern

Cross Translation:
FromToVia
helpen helfen aid — to support
helpen geleiten hand — to lead, guide, or assist with the hand
helpen helfen help — transitive: provide assistance to (someone or something)
helpen helfen; beistehen; beispringen; assistieren; unterstützen; mithelfen; zur Hand gehen aiderfaciliter l’accomplissement d’une action.
helpen beistehen; beispringen; helfen; mithelfen; assistieren; unterstützen; zur Hand gehen secouriraider ; courir à l’aide de quelqu’un ; prêter assistance à qui en avoir besoin de.