Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. tempomaken:


Dutch

Detailed Translations for tempomaken from Dutch to German

tempomaken:

tempomaken verb (maak tempo, maakt tempo, maakte tempo, maakten tempo, tempo gemaakt)

  1. tempomaken
    eilen; Tempo machen

Conjugations for tempomaken:

o.t.t.
  1. maak tempo
  2. maakt tempo
  3. maakt tempo
  4. maken tempo
  5. maken tempo
  6. maken tempo
o.v.t.
  1. maakte tempo
  2. maakte tempo
  3. maakte tempo
  4. maakten tempo
  5. maakten tempo
  6. maakten tempo
v.t.t.
  1. heb tempo gemaakt
  2. hebt tempo gemaakt
  3. heeft tempo gemaakt
  4. hebben tempo gemaakt
  5. hebben tempo gemaakt
  6. hebben tempo gemaakt
v.v.t.
  1. had tempo gemaakt
  2. had tempo gemaakt
  3. had tempo gemaakt
  4. hadden tempo gemaakt
  5. hadden tempo gemaakt
  6. hadden tempo gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal tempomaken
  2. zult tempomaken
  3. zal tempomaken
  4. zullen tempomaken
  5. zullen tempomaken
  6. zullen tempomaken
o.v.t.t.
  1. zou tempomaken
  2. zou tempomaken
  3. zou tempomaken
  4. zouden tempomaken
  5. zouden tempomaken
  6. zouden tempomaken
en verder
  1. ben tempo gemaakt
  2. bent tempo gemaakt
  3. is tempo gemaakt
  4. zijn tempo gemaakt
  5. zijn tempo gemaakt
  6. zijn tempo gemaakt
diversen
  1. maak tempo!
  2. maakt tempo!
  3. tempo gemaakt
  4. tempo makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tempomaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Tempo machen tempomaken gang maken; hard draven
eilen tempomaken aanpoten; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overhaasten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden