Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanspitsen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanspitsen from Dutch to English

aanspitsen:

aanspitsen verb (spits aan, spitst aan, spitste aan, spitsten aan, aangespitst)

  1. aanspitsen (aanscherpen)
    to sharpen; accentuate

Conjugations for aanspitsen:

o.t.t.
  1. spits aan
  2. spitst aan
  3. spitst aan
  4. spitsen aan
  5. spitsen aan
  6. spitsen aan
o.v.t.
  1. spitste aan
  2. spitste aan
  3. spitste aan
  4. spitsten aan
  5. spitsten aan
  6. spitsten aan
v.t.t.
  1. heb aangespitst
  2. hebt aangespitst
  3. heeft aangespitst
  4. hebben aangespitst
  5. hebben aangespitst
  6. hebben aangespitst
v.v.t.
  1. had aangespitst
  2. had aangespitst
  3. had aangespitst
  4. hadden aangespitst
  5. hadden aangespitst
  6. hadden aangespitst
o.t.t.t.
  1. zal aanspitsen
  2. zult aanspitsen
  3. zal aanspitsen
  4. zullen aanspitsen
  5. zullen aanspitsen
  6. zullen aanspitsen
o.v.t.t.
  1. zou aanspitsen
  2. zou aanspitsen
  3. zou aanspitsen
  4. zouden aanspitsen
  5. zouden aanspitsen
  6. zouden aanspitsen
diversen
  1. spits aan!
  2. spitst aan!
  3. aangespitst
  4. aanspitsende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanspitsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
accentuate aanscherpen; aanspitsen beklemtonen; benadrukken; betonen
sharpen aanscherpen; aanspitsen aanhalen; aanpunten; aanslijpen; aanzetten; punten; scherp maken; scherpen; slijpen; verscherpen; wetten

Wiktionary Translations for aanspitsen:

aanspitsen
verb
  1. cut or shape wood with a knife