Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. borgen:
  2. borg:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for borgen from Dutch to English

borgen:

borgen [het ~] noun

  1. het borgen
    the secure

borgen verb

  1. borgen (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    to lock
    • lock verb (locks, locked, locking)

Translation Matrix for borgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lock deurslot; geheel van sluizen; haarkuif; klamp; koeklauw; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; sas; schutsluisje; slot; sluis; sluiswerk; sluiswerken; verlaat
secure borgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
lock afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen aandraaien; afsluiten; dichtdoen; door draaien vastmaken; schutten; vergrendelen
secure aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; opslaan; van alarm voorzien; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verkrijgen; verwerven; verzekeren; zekeren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
secure veilig

Related Words for "borgen":


Wiktionary Translations for borgen:

borgen
verb
  1. to assure, give confidence in the trustworthiness

borgen form of borg:

borg [de ~ (m)] noun

  1. de borg (garantie; waarborg; cautie; )
    the warranty; the guarantee; the premises; the bond; the pledge; the surety; the edifice; the security; the lot

Translation Matrix for borg:

NounRelated TranslationsOther Translations
bond borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom aansluiting; akkoord; band; bankpost; binding; bond; bondgenootschap; borgtocht; connectie; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; liaison; liga; link; obligatie; obligatielening; onderpand; pact; relatie; samenhang; securiteit; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; waarborgsom; waardepapier
edifice borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bouwwerk; gebouw; pand
guarantee borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom garantie; garantiebewijs; gratis service; keur; vrijwaring; waarborg
lot borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom aardig wat; bende; berg; bouwterrein; bouwwerk; drom; gebied; gebouw; grote hoeveelheid; hoeveelheid; hoop; horde; kavel; kluit; levenslot; lot; lotsbestemming; massa; menigte; noodlot; ongelukkig lot; overvloed; pand; partij; perceel; schare; terrein
pledge borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom belofte; gelofte; toezegging
premises borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bouwwerk; bouwwerken; gebouw; gebouwen; huis; pand; panden; perceel
security borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bescherming; beschutting; beveiliging; geborgenheid; keur; onderpand; securiteit; veiligheid; waarborg; waarborgsom; waardepapier; zekerheidstelling
surety borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom
warranty borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom
VerbRelated TranslationsOther Translations
guarantee borg staan; borg zijn; garanderen; garant staan; instaan; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen
lot kavelen; verdelen; verkavelen
pledge belenen; verpanden; verpatsen

Related Words for "borg":


Wiktionary Translations for borg:

borg
noun
  1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag
borg
noun
  1. -
  2. security; guaranty; bail
  3. Someone who signs a bond that states that they have taken responsibility for someone else's obligations

Cross Translation:
FromToVia
borg bail Kaution — eine vereinbarte Sicherheitsleistung