Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opslaan:
  2. Opslaan:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opslaan from Dutch to English

opslaan:

opslaan verb (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, opgeslagen)

  1. opslaan (bewaren; deponeren)
    to store; to stock; to secure; to put up; to lay up
    • store verb (stores, stored, storing)
    • stock verb (stocks, stocked, stocking)
    • secure verb (secures, secured, securing)
    • put up verb (puts up, put up, putting up)
    • lay up verb (lays up, laid up, laying up)
  2. opslaan (archiveren; opbergen; bewaren)
    archivate; to store; to file; to organize; to organise
    to document
    – record in detail 1
    • document verb (documents, documented, documenting)
      • The parents documented every step of their child's development1
  3. opslaan (onthouden; opnemen)
    to record; to remember
    • record verb (records, recorded, recording)
    • remember verb (remembers, remembered, remembering)
  4. opslaan
    to save
    – To write data (typically a file) to a storage medium. 2
    • save verb (saves, saved, saving)

Conjugations for opslaan:

o.t.t.
  1. sla op
  2. slaat op
  3. slaat op
  4. slaan op
  5. slaan op
  6. slaan op
o.v.t.
  1. sloeg op
  2. sloeg op
  3. sloeg op
  4. sloegen op
  5. sloegen op
  6. sloegen op
v.t.t.
  1. heb opgeslagen
  2. hebt opgeslagen
  3. heeft opgeslagen
  4. hebben opgeslagen
  5. hebben opgeslagen
  6. hebben opgeslagen
v.v.t.
  1. had opgeslagen
  2. had opgeslagen
  3. had opgeslagen
  4. hadden opgeslagen
  5. hadden opgeslagen
  6. hadden opgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal opslaan
  2. zult opslaan
  3. zal opslaan
  4. zullen opslaan
  5. zullen opslaan
  6. zullen opslaan
o.v.t.t.
  1. zou opslaan
  2. zou opslaan
  3. zou opslaan
  4. zouden opslaan
  5. zouden opslaan
  6. zouden opslaan
en verder
  1. ben opgeslagen
  2. bent opgeslagen
  3. is opgeslagen
  4. zijn opgeslagen
  5. zijn opgeslagen
  6. zijn opgeslagen
diversen
  1. sla op!
  2. slat op!
  3. opgeslagen
  4. opslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opslaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
document acte; akte; bericht; bewijsstuk; document; geschreven stuk; geschrift; officieel stuk; papier; schriftuur; script
file bestand; colonne; dossier; file; gelid; hoofdboek; klapper; legger; map; opbergmap; ordner; rij; rij manschappen; vijl
record album; elpee; grammofoon; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lijst; lijst van gegevens; lp; opgaaf; opgave; optekening; overzicht; plaat; rapport; record; reportage; schijf; staat; staatje; verhaal; verslag; weergave
secure borgen
stock goederenvoorraad; groeifonds; laatje; landbouwhuisdier; voorraad; voorraden
store archief; bergplaats; depot; geweermagazijn; ligopslagplaats; magazijn; opslag; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; provisiekast; voorraadschuur; warenhuis
VerbRelated TranslationsOther Translations
archivate archiveren; bewaren; opbergen; opslaan
document archiveren; bewaren; opbergen; opslaan documenteren
file archiveren; bewaren; opbergen; opslaan vijlen
lay up bewaren; deponeren; opslaan
organise archiveren; bewaren; opbergen; opslaan catalogiseren; coördineren; huis inrichten; ordenen; organiseren
organize archiveren; bewaren; opbergen; opslaan catalogiseren; coördineren; huis inrichten; ordenen; organiseren
put up bewaren; deponeren; opslaan ding rechtzetten; heffen; omhoog doen
record onthouden; opnemen; opslaan aantekenen; boeken; boekstaven; inspreken; noteren; op schrift stellen; opnemen; opschrijven; optekenen; registreren; te boek stellen; vastleggen
remember onthouden; opnemen; opslaan bedenken; doen denken aan; herinneren; in herinnering brengen; memoreren; memoriseren; niet vergeten; onthouden; te binnen schieten; te binnen vallen
save opslaan behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; besparen; bewaren; bezuinigen; bijeenzamelen; conserveren; geld besparen; in acht nemen; instandhouden; korten; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
secure bewaren; deponeren; opslaan aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; van alarm voorzien; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verkrijgen; verwerven; verzekeren; zekeren
stock bewaren; deponeren; opslaan boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
store archiveren; bewaren; deponeren; opbergen; opslaan bewaren; hamsteren; opbergen; oppotten; opzij leggen; potten; stallen; wegbergen; wegsluiten; wegzetten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
secure veilig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Wiktionary Translations for opslaan:

opslaan
verb
  1. informatica|nld vastleggen of bewaren van gegevens
opslaan
verb
  1. to store computer data
  2. to write a file to a disk
  3. store away for later use
  4. computing: write (something) into memory or registers

Cross Translation:
FromToVia
opslaan save speichernEDV: Daten auf Datenträger schreiben
opslaan store emmagasinermettre en magasin.
opslaan stock; store stockerconserver en dépôt, entreposer.

Opslaan:

Opslaan

  1. Opslaan
    the Save
    – An item on the File menu that writes data (typically a file) to a storage medium. 2

Translation Matrix for Opslaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
Save Opslaan