Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitdragen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitdragen from Dutch to English

uitdragen:

uitdragen verb (draag uit, draagt uit, droeg uit, droegen uit, uitgedragen)

  1. uitdragen (ten einde dragen; voldragen)
    to carry out
    • carry out verb (carry out, carried out, carrying out)
  2. uitdragen (een boodschap uitdragen; verkondigen)
    to disseminate; carry out a message; to spread

Conjugations for uitdragen:

o.t.t.
  1. draag uit
  2. draagt uit
  3. draagt uit
  4. dragen uit
  5. dragen uit
  6. dragen uit
o.v.t.
  1. droeg uit
  2. droeg uit
  3. droeg uit
  4. droegen uit
  5. droegen uit
  6. droegen uit
v.t.t.
  1. heb uitgedragen
  2. hebt uitgedragen
  3. heeft uitgedragen
  4. hebben uitgedragen
  5. hebben uitgedragen
  6. hebben uitgedragen
v.v.t.
  1. had uitgedragen
  2. had uitgedragen
  3. had uitgedragen
  4. hadden uitgedragen
  5. hadden uitgedragen
  6. hadden uitgedragen
o.t.t.t.
  1. zal uitdragen
  2. zult uitdragen
  3. zal uitdragen
  4. zullen uitdragen
  5. zullen uitdragen
  6. zullen uitdragen
o.v.t.t.
  1. zou uitdragen
  2. zou uitdragen
  3. zou uitdragen
  4. zouden uitdragen
  5. zouden uitdragen
  6. zouden uitdragen
en verder
  1. ben uitgedragen
  2. bent uitgedragen
  3. is uitgedragen
  4. zijn uitgedragen
  5. zijn uitgedragen
  6. zijn uitgedragen
diversen
  1. draag uit!
  2. draagt uit!
  3. uitgedragen
  4. uitdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitdragen:

NounRelated TranslationsOther Translations
spread banket; beleg; broodbeleg; feestdiner; feestmaal; smulpartij; spreiding
VerbRelated TranslationsOther Translations
carry out ten einde dragen; uitdragen; voldragen voltrekken; zich voltrekken
carry out a message een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen
disseminate een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen uitstrooien; uitzaaien
spread een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen klaar leggen; rondstrooien; spreiden; uitspreiden; uitwrijven; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; verwijden; voortwoekeren; wijder maken; zich verder verspreiden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
spread gespreid

Wiktionary Translations for uitdragen:

uitdragen
verb
  1. transitive: to sow and scatter principles, etc. for propagation, like seed

Cross Translation:
FromToVia
uitdragen put about; exude verbreiten — Etwas an viele Menschen bekanntgeben/ nahebringen.
uitdragen drag; carry away; foster; carry; bring; bring away; pull; draw; coach; train entraînertraîner avec soi, après soi.
uitdragen propagate; promote; spread; push propagermultiplier par voie de génération, de reproduction.

Related Translations for uitdragen