Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitgeput:
  2. uitputten:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for uitgeput:
    • depleted


Dutch

Detailed Translations for uitgeput from Dutch to English

uitgeput:

uitgeput adj

  1. uitgeput
    exhausted
    – depleted of energy, force, or strength 1
    • exhausted adj
      • impossible to grow tobacco on the exhausted soil1
      • the exhausted food sources1
      • exhausted oil wells1
    tired
    – depleted of strength or energy 1
    • tired adj
      • tired mothers with crying babies1
      • too tired to eat1

Translation Matrix for uitgeput:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
exhausted uitgeput afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; gebroken; geradbraakt; hondsmoe; op; oververmoeid; uitgeteld
overtired uitgeput
tired uitgeput beu; gaar; mat; moe; niet uitbundig; vermoeid
ModifierRelated TranslationsOther Translations
at an end uitgeput uitgeteld
dead to the world uitgeput uitgeteld
overtired oververmoeid; uitgeteld
tired out uitgeput uitgeteld

Related Definitions for "uitgeput":

  1. aan het eind van je krachten, heel erg moe2
    • hij is uitgeput van het harde werken2

Wiktionary Translations for uitgeput:

uitgeput
adjective
  1. dodelijk vermoeid
uitgeput
adjective
  1. Worn out, wearied, or lacking enthusiasm; exhausted
  2. in a state of exhaustion
  3. very tired; exhausted
  4. exhausted
  5. tired, weary
  6. used up

uitgeput form of uitputten:

uitputten verb (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)

  1. uitputten (moe maken; vermoeien; slopen; afmatten)
    to fatigue; to wear out; to tire out
    • fatigue verb (fatigues, fatigued, fatiguing)
    • wear out verb (wears out, wore out, wearing out)
    • tire out verb (tires out, tired out, tiring out)
  2. uitputten (verzwakken; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)
    dilute
    – lessen the strength or flavor of a solution or mixture 1
    to abate
    – become less in amount or intensity 1
    • abate verb (abates, abated, abating)
      • The storm abated1
    to weaken
    – become weaker 1
    • weaken verb (weakens, weakened, weakening)
      • The prisoner's resistance weakened after seven days1
    adulterate; to lessen; to become weak; lose strength
    to enervate
    – weaken mentally or morally 1
    • enervate verb (enervates, enervated, enervating)
    to enfeeble
    – make weak 1
    • enfeeble verb (enfeebles, enfeebled, enfeebling)

Conjugations for uitputten:

o.t.t.
  1. put uit
  2. put uit
  3. put uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
o.v.t.
  1. putte uit
  2. putte uit
  3. putte uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeput
  2. bent uitgeput
  3. is uitgeput
  4. zijn uitgeput
  5. zijn uitgeput
  6. zijn uitgeput
v.v.t.
  1. was uitgeput
  2. was uitgeput
  3. was uitgeput
  4. waren uitgeput
  5. waren uitgeput
  6. waren uitgeput
o.t.t.t.
  1. zal uitputten
  2. zult uitputten
  3. zal uitputten
  4. zullen uitputten
  5. zullen uitputten
  6. zullen uitputten
o.v.t.t.
  1. zou uitputten
  2. zou uitputten
  3. zou uitputten
  4. zouden uitputten
  5. zouden uitputten
  6. zouden uitputten
diversen
  1. put uit!
  2. put uit!
  3. uitgeput
  4. uitputtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitputten [znw.] noun

  1. uitputten (afmatten; vermoeien)
    the exhausting; the fatigueing; the wearing out

Translation Matrix for uitputten:

NounRelated TranslationsOther Translations
exhausting afmatten; uitputten; vermoeien
fatigue afmatting; moeheid; uitputting; vermoeidheid
fatigueing afmatten; uitputten; vermoeien
wearing out afmatten; uitputten; vermoeien afdragen; kleding afdragen; slijtage; slijten; slijting; verslijten; vlasoogst
VerbRelated TranslationsOther Translations
abate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
adulterate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
become weak aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
dilute aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
enervate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
enfeeble aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
fatigue afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien vermoeid raken
lessen aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
lose strength aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
tire out afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien wegslijten
weaken aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; verflauwen; verslappen; verweken; verzwakken; week worden; wegglijden
wear out afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afbreken; afdragen; afslijten; afslijten door erop te zitten; aftrappen; afzitten; ruineren; slijten; slopen; vernielen; vernietigen; verslijten; verteren; verwoesten; wegslijten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
exhausting moeizaam

Wiktionary Translations for uitputten:

uitputten
verb
  1. alle energie opgebruiken
uitputten
verb
  1. to empty by drawing or letting out the contents
  2. Deplete of energy
  3. to use or use up wrongfully
  4. to make weary

Related Translations for uitgeput