Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aandragen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aandragen from Dutch to English

aandragen:

aandragen verb (draag aan, draagt aan, droeg aan, droegen aan, aangedragen)

  1. aandragen (aanvoeren)
    to bring forward; to introduce
    • bring forward verb (brings forward, brought forward, bringing forward)
    • introduce verb (introduces, introduced, introducing)

Conjugations for aandragen:

o.t.t.
  1. draag aan
  2. draagt aan
  3. draagt aan
  4. dragen aan
  5. dragen aan
  6. dragen aan
o.v.t.
  1. droeg aan
  2. droeg aan
  3. droeg aan
  4. droegen aan
  5. droegen aan
  6. droegen aan
v.t.t.
  1. heb aangedragen
  2. hebt aangedragen
  3. heeft aangedragen
  4. hebben aangedragen
  5. hebben aangedragen
  6. hebben aangedragen
v.v.t.
  1. had aangedragen
  2. had aangedragen
  3. had aangedragen
  4. hadden aangedragen
  5. hadden aangedragen
  6. hadden aangedragen
o.t.t.t.
  1. zal aandragen
  2. zult aandragen
  3. zal aandragen
  4. zullen aandragen
  5. zullen aandragen
  6. zullen aandragen
o.v.t.t.
  1. zou aandragen
  2. zou aandragen
  3. zou aandragen
  4. zouden aandragen
  5. zouden aandragen
  6. zouden aandragen
diversen
  1. draag aan!
  2. draagt aan!
  3. aangedragen
  4. aandragende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aandragen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bring forward aandragen; aanvoeren naar voren brengen; opperen; poneren; vooruitbrengen
introduce aandragen; aanvoeren inbrengen; inleiden; introduceren; invoegen; inwerken; kennis laten maken; naar voren brengen; openen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op; voorstellen

Wiktionary Translations for aandragen:


Cross Translation:
FromToVia
aandragen appeal to ansprechen — die Aufmerksamkeit oder das Interesse von jemandem erwecken; den Geschmack von jemandem treffen
aandragen propose; suggest vorschlagen — (transitiv): einen Vorschlag machen; eine Empfehlung machen, die abgelehnt werden kann
aandragen bring; take; fetch; get; lower; take along; convene; lead amenermener d’un lieu à un autre.
aandragen bring; take; fetch apporterporter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.