Dutch

Detailed Translations for aangroei from Dutch to English

aangroei:

aangroei [de ~ (m)] noun

  1. de aangroei (uitdijing; uitdijen; aanwas)
    the arising; the swelling; the rising; the growing; the increasing; the expanding; the emerging
  2. de aangroei (toename; verhoging; vermedevuldigen; )
    the increase; the expansion; the rise; the growth

Translation Matrix for aangroei:

NounRelated TranslationsOther Translations
arising aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
emerging aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
expanding aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
expansion aangroei; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking aanbouw; aanvulling; expansie; groei; toename; uitbouw; uitbreiding; uitlegging; uitspreiding; uitzetting; verbreiding; vergroting
growing aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; aanplanten; cultuur; fok; fokkerij; kweken; planten; reproductie; teelt; telen; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
growth aangroei; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking aanfok; aangroeiing; aankweek; aankweken; aanplant; aanvulling; aanwas; bloei; cultuur; expansie; fok; fokkerij; gezwel; groei; groeien; groeiproces; knobbel; kweken; ontplooiing; ontwikkeling; reproductie; teelt; toename; tumor; uitbreiding; uitzetting; verbouw; vergroting; vermeerdering; voortbrenging; voortplanting; wasdom
increase aangroei; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking aangroeiing; aanvulling; aanwas; expansie; groei; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verloop; vermeerdering; vermenigvuldiging; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
increasing aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
rise aangroei; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking aangroeiing; aanwas; bult; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; vermeerdering; vooruitgang; vordering
rising aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing aanwassen; aanzwellen; klimmen; omhoog komen; omhoogkomen; opstijgen; rijzing; stijgen; stijging; verrijzing; wassen; zwellen
swelling aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; wassen; zwellen; zwelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
increase aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger worden; omhooggaan; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
rise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; vermeerderen; zich opwerken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
growing groeiend; in toenemende mate; meer en meer; toenemend; verbouwend
increasing in toenemende mate; klimmend; meer en meer; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend
rising klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend

Wiktionary Translations for aangroei:

aangroei
noun
  1. toename

Cross Translation:
FromToVia
aangroei growth; increase; accession; rise; enlargement; accretion; aggrandizement; expansion accroissementaction de croitre, de se développer.
aangroei development; growth; accretion; accession développementaction de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré.

aangroei form of aangroeien:

aangroeien verb (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)

  1. aangroeien (zich vermeerderen)
    to expand; to augment; to increase; to accumulate; to multiply; to stow
    • expand verb (expands, expanded, expanding)
    • augment verb (augments, augmented, augmenting)
    • increase verb (increases, increased, increasing)
    • accumulate verb (accumulates, accumulated, accumulating)
    • multiply verb (multiplies, multiplied, multiplying)
    • stow verb (stows, stowed, stowing)
  2. aangroeien (toenemen; groeien; stijgen; )
    to increase; to rise; to expand; to grow; to extend; to ascent; to arise; to add to
    • increase verb (increases, increased, increasing)
    • rise verb (rises, rose, rising)
    • expand verb (expands, expanded, expanding)
    • grow verb (grows, grew, growing)
    • extend verb (extends, extended, extending)
    • ascent verb (ascents, ascented, ascenting)
    • arise verb (arises, arised, arising)
    • add to verb (adds to, added to, adding to)

Conjugations for aangroeien:

o.t.t.
  1. groei aan
  2. groeit aan
  3. groeit aan
  4. groeien aan
  5. groeien aan
  6. groeien aan
o.v.t.
  1. groeide aan
  2. groeide aan
  3. groeide aan
  4. groeiden aan
  5. groeiden aan
  6. groeiden aan
v.t.t.
  1. ben aangegroeid
  2. bent aangegroeid
  3. is aangegroeid
  4. zijn aangegroeid
  5. zijn aangegroeid
  6. zijn aangegroeid
v.v.t.
  1. was aangegroeid
  2. was aangegroeid
  3. was aangegroeid
  4. waren aangegroeid
  5. waren aangegroeid
  6. waren aangegroeid
o.t.t.t.
  1. zal aangroeien
  2. zult aangroeien
  3. zal aangroeien
  4. zullen aangroeien
  5. zullen aangroeien
  6. zullen aangroeien
o.v.t.t.
  1. zou aangroeien
  2. zou aangroeien
  3. zou aangroeien
  4. zouden aangroeien
  5. zouden aangroeien
  6. zouden aangroeien
diversen
  1. groei aan!
  2. groeit aan!
  3. aangegroeid
  4. aangroeiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aangroeien:

NounRelated TranslationsOther Translations
ascent beklimming; bestijging; klim; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opklimmen; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
grow bloesem
increase aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
rise aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
VerbRelated TranslationsOther Translations
accumulate aangroeien; zich vermeerderen accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; stapelen; verenigen; verzamelen; zich ophopen; zich opstapelen
add to aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen
arise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; gebeuren; geschieden; omhoogrijzen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opstaan; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; verschijnen
ascent aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
augment aangroeien; zich vermeerderen
expand aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen; zich vermeerderen aanbouwen; bijbouwen; breed uitmeten; dik worden; expanderen; openen; opzwellen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
extend aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangeven; aanreiken; afgeven; bijbouwen; expanderen; geven; openen; overgeven; overhandigen; strekken; talrijker maken; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
grow aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; gedijen; groeien; groot worden; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opgroeien; opstijgen; opvliegen; rijzen; stijgen; tieren; uitdijen; uitzwellen; volgroeien; volwassen worden; wassen
increase aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen; zich vermeerderen hoger worden; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden
multiply aangroeien; zich vermeerderen dupliceren; kopiëren; multipliceren; stencilen; vermenigvuldigen; verveelvoudigen; voortplanten
rise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; groeien; groot worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; rijzen; stijgen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; zich opwerken
stow aangroeien; zich vermeerderen stouwen

Wiktionary Translations for aangroeien:

aangroeien
verb
  1. toenemen
    • aangroeiengrow

Cross Translation:
FromToVia
aangroeien augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax augmenterrendre une quantité plus grande.
aangroeien increase; accrue; enlarge; aggrandize; augment; thicken grossirrendre gros, plus ample, plus volumineux.
aangroeien intensify; augment; grow; increase; rise; double; duplicate redoubler — Traductions à trier suivant le sens