Summary


Dutch

Detailed Translations for aanstoot from Dutch to English

aanstoot:

aanstoot [de ~ (m)] noun

  1. de aanstoot (irritatie; ergernis; misnoegen)
    the annoyance; the irritation; the vexation; the nuisance; the chagrin; the drag

Translation Matrix for aanstoot:

NounRelated TranslationsOther Translations
annoyance aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen chagrijn; ergernis
chagrin aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen chagrijn; ergernis
drag aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen dreg; dreganker; dreghaak; haal; haaltje; jachtwagen; luchtweerstand; trekje; trekje aan een sigaret
irritation aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen ergernis; irritatie; korzeligheid; wrevel
nuisance aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen ergernis; hinder; hinderlijk persoon; last; lastigheid; lastpak; lastpost; mishandeling; moeite; molestatie; ongemak; ongerief; overlast; pestkop; soesa; treiteraar
vexation aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen aanvechting; bekoring; chagrijn; ergernis; irritatie; korzeligheid; seductie; temptatie; verleiding; verlokking; verovering; verzoeking
VerbRelated TranslationsOther Translations
drag aanslepen; dreggen; graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; sjorren; sjouwen; slepen; sleuren; snaaien; torsen; wegkapen; zeulen

Wiktionary Translations for aanstoot:


Cross Translation:
FromToVia
aanstoot annoyance; irritation; indignation; exasperation; resentment agacementaction d’agacer, sentiment; impression qu'on y éprouver.
aanstoot scandal scandale — Ce qui est occasion de tomber dans l’erreur.

aanstoten:

aanstoten verb (stoot aan, stootte aan, stootten aan, aangestoten)

  1. aanstoten
    to nudge
    • nudge verb (nudges, nudged, nudging)

Conjugations for aanstoten:

o.t.t.
  1. stoot aan
  2. stoot aan
  3. stoot aan
  4. stoten aan
  5. stoten aan
  6. stoten aan
o.v.t.
  1. stootte aan
  2. stootte aan
  3. stootte aan
  4. stootten aan
  5. stootten aan
  6. stootten aan
v.t.t.
  1. heb aangestoten
  2. hebt aangestoten
  3. heeft aangestoten
  4. hebben aangestoten
  5. hebben aangestoten
  6. hebben aangestoten
v.v.t.
  1. had aangestoten
  2. had aangestoten
  3. had aangestoten
  4. hadden aangestoten
  5. hadden aangestoten
  6. hadden aangestoten
o.t.t.t.
  1. zal aanstoten
  2. zult aanstoten
  3. zal aanstoten
  4. zullen aanstoten
  5. zullen aanstoten
  6. zullen aanstoten
o.v.t.t.
  1. zou aanstoten
  2. zou aanstoten
  3. zou aanstoten
  4. zouden aanstoten
  5. zouden aanstoten
  6. zouden aanstoten
diversen
  1. stoot aan!
  2. stoot aan!
  3. aangestoten
  4. aanstotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanstoten [znw.] noun

  1. aanstoten (porren)
    the poking; the prodding
  2. aanstoten (proosten)
    the toasting

Translation Matrix for aanstoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
nudge buzzer; duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; stoot; stootje; zet
poking aanstoten; porren gepor
prodding aanstoten; porren
toasting aanstoten; proosten
VerbRelated TranslationsOther Translations
nudge aanstoten toesteken; toestoten; verschuiven

Related Translations for aanstoot