Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. blokkeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for blokkeren from Dutch to English

blokkeren:

blokkeren verb (blokkeer, blokkeert, blokkeerde, blokkeerden, geblokkeerd)

  1. blokkeren (stremmen)
    to block; to obstruct; to jam
    • block verb (blocks, blocked, blocking)
    • obstruct verb (obstructs, obstructed, obstructing)
    • jam verb (jams, jammed, jamming)
  2. blokkeren
    to block
    – To prevent another user from initiating a conversation and from viewing your presence or other information, such as your personal information. 1
    • block verb (blocks, blocked, blocking)

Conjugations for blokkeren:

o.t.t.
  1. blokkeer
  2. blokkeert
  3. blokkeert
  4. blokkeren
  5. blokkeren
  6. blokkeren
o.v.t.
  1. blokkeerde
  2. blokkeerde
  3. blokkeerde
  4. blokkeerden
  5. blokkeerden
  6. blokkeerden
v.t.t.
  1. heb geblokkeerd
  2. hebt geblokkeerd
  3. heeft geblokkeerd
  4. hebben geblokkeerd
  5. hebben geblokkeerd
  6. hebben geblokkeerd
v.v.t.
  1. had geblokkeerd
  2. had geblokkeerd
  3. had geblokkeerd
  4. hadden geblokkeerd
  5. hadden geblokkeerd
  6. hadden geblokkeerd
o.t.t.t.
  1. zal blokkeren
  2. zult blokkeren
  3. zal blokkeren
  4. zullen blokkeren
  5. zullen blokkeren
  6. zullen blokkeren
o.v.t.t.
  1. zou blokkeren
  2. zou blokkeren
  3. zou blokkeren
  4. zouden blokkeren
  5. zouden blokkeren
  6. zouden blokkeren
en verder
  1. ben geblokkeerd
  2. bent geblokkeerd
  3. is geblokkeerd
  4. zijn geblokkeerd
  5. zijn geblokkeerd
  6. zijn geblokkeerd
diversen
  1. blokkeer!
  2. blokkeert!
  3. geblokkeerd
  4. blokkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blokkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
block bemoeilijking; harses; hinder
jam jam; marmelade; opstopping; opstuwing; stagnatie; stuwing; verstopping; vruchtengelei
VerbRelated TranslationsOther Translations
block blokkeren; stremmen barricaderen; hinderen; onmogelijk maken; storen; versperren
jam blokkeren; stremmen klem komen; klemzetten; vastlopen
obstruct blokkeren; stremmen afbreken; afhouden; barricaderen; belemmeren; beletten; doen mislukken; doen ophouden; een stokje steken voor; ervanaf houden; obstructie plegen; onderbreken; verhinderen; verijdelen; versperren; voorkomen; voorkómen; weerhouden

Wiktionary Translations for blokkeren:

blokkeren
verb
  1. de toe- of doorgang versperren
blokkeren
verb
  1. to become fastened in place
  2. To put a hamper or fetter on; to shackle; to ensnare; to inveigle
  3. to prevent passing
  4. to lock or bolt with a bar
  5. to obstruct the passage of

Cross Translation:
FromToVia
blokkeren block bloquerréunir en bloc.