Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. boodschappen doen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for boodschappen doen from Dutch to English

boodschappen doen:

boodschappen doen verb (doe boodschappen, doet boodschappen, deed boodschappen, deden boodschappen, boodschappen gedaan)

  1. boodschappen doen (winkelen; inkopen; inslaan; inkopen doen)
    to stock; to go shopping; to take in; to do the shopping; to lay in; to do some shopping
    • stock verb (stocks, stocked, stocking)
    • go shopping verb (goes shopping, went shopping, going shopping)
    • take in verb (takes in, took in, taking in)
    • do the shopping verb (does the shopping, did the shopping, doing the shopping)
    • lay in verb (lays in, laid in, laying in)
    • do some shopping verb (does some shopping, did some shopping, doing some shopping)
    to shop
    – do one's shopping 1
    • shop verb (shops, shopped, shopping)
      • She goes shopping every Friday1
  2. boodschappen doen (winkelen)
    to shop
    – do one's shopping 1
    • shop verb (shops, shopped, shopping)
      • She goes shopping every Friday1

Conjugations for boodschappen doen:

o.t.t.
  1. doe boodschappen
  2. doet boodschappen
  3. doet boodschappen
  4. doen boodschappen
  5. doen boodschappen
  6. doen boodschappen
o.v.t.
  1. deed boodschappen
  2. deed boodschappen
  3. deed boodschappen
  4. deden boodschappen
  5. deden boodschappen
  6. deden boodschappen
v.t.t.
  1. heb boodschappen gedaan
  2. hebt boodschappen gedaan
  3. heeft boodschappen gedaan
  4. hebben boodschappen gedaan
  5. hebben boodschappen gedaan
  6. hebben boodschappen gedaan
v.v.t.
  1. had boodschappen gedaan
  2. had boodschappen gedaan
  3. had boodschappen gedaan
  4. hadden boodschappen gedaan
  5. hadden boodschappen gedaan
  6. hadden boodschappen gedaan
o.t.t.t.
  1. zal boodschappen doen
  2. zult boodschappen doen
  3. zal boodschappen doen
  4. zullen boodschappen doen
  5. zullen boodschappen doen
  6. zullen boodschappen doen
o.v.t.t.
  1. zou boodschappen doen
  2. zou boodschappen doen
  3. zou boodschappen doen
  4. zouden boodschappen doen
  5. zouden boodschappen doen
  6. zouden boodschappen doen
diversen
  1. doe boodschappen!
  2. doet boodschappen!
  3. boodschappen gedaan
  4. boodschappen doend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boodschappen doen:

NounRelated TranslationsOther Translations
shop bedrijf; firma; onderneming; werkplaats; winkel; winkelzaak; zaak
stock goederenvoorraad; groeifonds; laatje; landbouwhuisdier; voorraad; voorraden
VerbRelated TranslationsOther Translations
do some shopping boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
do the shopping boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
go shopping boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
lay in boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
shop boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
stock boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen bewaren; deponeren; opslaan
take in boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen absorberen; afvoeren; binnenbrengen; binnenhalen; doorslikken; in zich opnemen; incorporeren; inhalen; inlijven; meedragen; naar binnen halen; naar boven halen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; slikken; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren

Wiktionary Translations for boodschappen doen:

boodschappen doen
verb
  1. to visit shops
noun
  1. activity of buying

Related Translations for boodschappen doen