Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gekout:
  2. kouten:


Dutch

Detailed Translations for gekout from Dutch to English

gekout:


kouten:

kouten verb (kout, koutte, koutten, gekout)

  1. kouten (praten; kwekken)
    to chat; to talk; to converse
    • chat verb (chats, chated, chating)
    • talk verb (talks, talked, talking)
    • converse verb (converses, conversed, conversing)

Conjugations for kouten:

o.t.t.
  1. kout
  2. kout
  3. kout
  4. kouten
  5. kouten
  6. kouten
o.v.t.
  1. koutte
  2. koutte
  3. koutte
  4. koutten
  5. koutten
  6. koutten
v.t.t.
  1. heb gekout
  2. hebt gekout
  3. heeft gekout
  4. hebben gekout
  5. hebben gekout
  6. hebben gekout
v.v.t.
  1. had gekout
  2. had gekout
  3. had gekout
  4. hadden gekout
  5. hadden gekout
  6. hadden gekout
o.t.t.t.
  1. zal kouten
  2. zult kouten
  3. zal kouten
  4. zullen kouten
  5. zullen kouten
  6. zullen kouten
o.v.t.t.
  1. zou kouten
  2. zou kouten
  3. zou kouten
  4. zouden kouten
  5. zouden kouten
  6. zouden kouten
diversen
  1. kout!
  2. kout!
  3. gekout
  4. koutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kouten:

NounRelated TranslationsOther Translations
chat babbeltje; causerie; chat; chatgesprek; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
talk achterklap; gebabbel; geklap; geklep; geklets; gekout; gepraat; geroddel; gesprek; klap; klets; mondeling onderhoud; onderhoud; praat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; samenspraak
VerbRelated TranslationsOther Translations
chat kouten; kwekken; praten babbelen; bomen; chatten; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
converse kouten; kwekken; praten bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; praten; spreken
talk kouten; kwekken; praten babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden; wauwelen; zwammen

Related Words for "kouten":