Dutch

Detailed Translations for gemekker from Dutch to English

gemekker:

gemekker [het ~] noun

  1. het gemekker (gezanik; gezeur)
    the nagging; the moaning; the harping on
  2. het gemekker (gekanker; geklaag)
    the complaint; the complaining; the making complaints
  3. het gemekker (geblaat)
    the yammering; the bleating
  4. het gemekker (gezever; gezeur)
    the beefing; the bleating

Translation Matrix for gemekker:

NounRelated TranslationsOther Translations
beefing gemekker; gezeur; gezever
bleating geblaat; gemekker; gezeur; gezever
complaining gekanker; geklaag; gemekker beklag; klacht indienen
complaint gekanker; geklaag; gemekker aanklacht; beschuldiging; bezwaar; grief; het klagen; jammerklacht; klacht; kwaal; ongemak; slepende ziekte; stoornis; tenlastelegging; weeklacht; ziekte
harping on gemekker; gezanik; gezeur
making complaints gekanker; geklaag; gemekker
moaning gemekker; gezanik; gezeur gedram; gehuil; gejank; gekerm; gekreun; gesteun; geween; gezanik; gezeur
nagging gemekker; gezanik; gezeur gedram; gepest; geplaag; gezanik; gezeur; pesterij; plagerij
yammering geblaat; gemekker
VerbRelated TranslationsOther Translations
complaint klagen; zeuren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
complaining beklagend; chagrijnig; gemelijk; humeurig; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; knorrig; lamenterend; negatief; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; weeklagend; zeurderig
nagging chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks; tergend; treiterig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
moaning jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; lamenterend; weeklagend