Dutch

Detailed Translations for genegenheid from Dutch to English

genegenheid:

genegenheid [de ~ (v)] noun

  1. de genegenheid (liefde; innigheid)
    the love; the warm heartedness; the affection; the ardour; the fervour; the intimacy; the ardor; the fervor
  2. de genegenheid (toegenegenheid)
    the affection; the tenderness; the fondness
  3. de genegenheid (inclinatie)
    the inclination
  4. de genegenheid (toewijding; devotie; overgave; )
    the dedication; the devotion; the diligence; the assiduousness; the ambition; the passion

Translation Matrix for genegenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
affection genegenheid; innigheid; liefde; toegenegenheid aandoening; aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; lichamelijke aandoening; verknochtheid
ambition devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid ambitie; aspiratie; eerzucht; grootste streven; hoogste doel; ideaal; streven
ardor genegenheid; innigheid; liefde drift; elan; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; lust; overgave; passie; pit; vlam; vurigheid; vuur; wellust
ardour genegenheid; innigheid; liefde drift; elan; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; lust; overgave; passie; pit; vlam; vurigheid; vuur; wellust
assiduousness devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
dedication devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; doel; doeleinde; gehechtheid; inzet; streven; verknochtheid
devotion devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; doel; doeleinde; gehechtheid; godsdienstigheid; godvrezendheid; godvruchtigheid; heiliging; inzet; streven; verknochtheid; vroomheid; wijding; zegening
diligence devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid activiteit; ambitie; arbeid; arbeidzaamheid; aspiratie; bedrijvigheid; bezigheid; elan; gloed; ijver; ijverigheid; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; pit; streven; vlam; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid
fervor genegenheid; innigheid; liefde animo; belangstelling; elan; fascinatie; felheid; geboeidheid; gloed; heftigheid; hevigheid; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; kracht; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; pit; vlam; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin
fervour genegenheid; innigheid; liefde animo; belangstelling; elan; fascinatie; felheid; geboeidheid; gloed; heftigheid; hevigheid; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; kracht; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; pit; vlam; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin
fondness genegenheid; toegenegenheid aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; verknochtheid
inclination genegenheid; inclinatie confessie; declinatie; flauwe helling; geloof; geloofsovertuiging; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; geneigdheid; gezindheid; gezindte; glooiing; glooiingshoek; hang; inborst; inclinatie; neiging; overtuiging; strekking; temperament; tendens; vaststaande mening; vurigheid
intimacy genegenheid; innigheid; liefde innigheid; intimiteit; vertrouwelijkheid
love genegenheid; innigheid; liefde beminde; duifje; geliefde; kindlief; liefje; liefste; lieve; lieveling; lieverd; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoepje; snoes; vriendin
passion devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid begeerte; bezetenheid; drift; genoegen; genot; gevoel; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftig verlangen; jool; leut; lust; obsessie; overgave; passie; plezier; pret; seksuele begeerte; sentiment; vurigheid; vuur; wellust
tenderness genegenheid; toegenegenheid gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
warm heartedness genegenheid; innigheid; liefde gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
love aanstaan; behagen; beminnen; bevallen; de liefde bedrijven; gelieven; houden van; liefhebben; liefkozen; minnekozen; minnen; plezieren; vrijen

Related Words for "genegenheid":


Wiktionary Translations for genegenheid:

genegenheid
noun
  1. het gesteld zijn op iemand

genegenheid form of genegen:

genegen adj

  1. genegen

Translation Matrix for genegen:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
sympathetic genegen aardig; bijzonder aangenaam; goedgunstig; leuk; lief; medelevend; meelevend; meevoelend; ruimhartig; sympathiek; welwillend
willing genegen bereid; bereidvaardig; bereidwillig; dienstbaar; dienstwillig; gedwee; gehoorzaam; gewillig; goedgunstig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend; welwillend; willig

Related Words for "genegen":


Wiktionary Translations for genegen:


Cross Translation:
FromToVia
genegen inclined; apt; disposed; amenable enclin — Qui est porté de son naturel à quelque chose.

Related Translations for genegenheid