Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. inhullen:


Dutch

Detailed Translations for inhullen from Dutch to English

inhullen:

inhullen verb (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)

  1. inhullen (verhullen; maskeren; omhullen; )
    to conceal; to mask; to cover; to mantle; to camouflage; to blur; to wrap; to envelop; to veil; to shroud; to swathe
    • conceal verb (conceals, concealed, concealing)
    • mask verb (masks, masked, masking)
    • cover verb (covers, covered, covering)
    • mantle verb (mantles, mantled, mantling)
    • camouflage verb (camouflages, camouflaged, camouflaging)
    • blur verb (blurs, blurred, blurring)
    • wrap verb (wraps, wrapped, wrapping)
    • envelop verb (envelops, enveloped, enveloping)
    • veil verb (veils, veiled, veiling)
    • shroud verb (shrouds, shrouded, shrouding)
    • swathe verb (swathes, swathed, swathing)

Conjugations for inhullen:

o.t.t.
  1. hul in
  2. hult in
  3. hult in
  4. hullen in
  5. hullen in
  6. hullen in
o.v.t.
  1. hulde in
  2. hulde in
  3. hulde in
  4. hulden in
  5. hulden in
  6. hulden in
v.t.t.
  1. heb ingehuld
  2. hebt ingehuld
  3. heeft ingehuld
  4. hebben ingehuld
  5. hebben ingehuld
  6. hebben ingehuld
v.v.t.
  1. had ingehuld
  2. had ingehuld
  3. had ingehuld
  4. hadden ingehuld
  5. hadden ingehuld
  6. hadden ingehuld
o.t.t.t.
  1. zal inhullen
  2. zult inhullen
  3. zal inhullen
  4. zullen inhullen
  5. zullen inhullen
  6. zullen inhullen
o.v.t.t.
  1. zou inhullen
  2. zou inhullen
  3. zou inhullen
  4. zouden inhullen
  5. zouden inhullen
  6. zouden inhullen
en verder
  1. ben ingehuld
  2. bent ingehuld
  3. is ingehuld
  4. zijn ingehuld
  5. zijn ingehuld
  6. zijn ingehuld
diversen
  1. hul in!
  2. hult in!
  3. ingehuld
  4. inhullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inhullen:

NounRelated TranslationsOther Translations
camouflage camouflage; versluiering
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
mask gezichtsmasker; masker; mom; mombakkes
shroud doodskleed; lijkdoek; lijkkleed; lijkwade
swathe verband; zwachtel; zwachteling
veil sluier; voile
wrap das; halsdoek; omslagdoek; shawl; sjaal; wrap
VerbRelated TranslationsOther Translations
blur bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bedoezelen; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
camouflage bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren verbloemen
conceal bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
cover bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; beschermen; beschrijven; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dekken; indekken; insluiten; kaften; mededelen; meters maken; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; toevoegen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; vertellen; zeggen
envelop bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
mantle bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
mask bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
shroud bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
swathe bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren zwachtelen
veil bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
wrap bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken