Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kanonneren:


Dutch

Detailed Translations for kanonneren from Dutch to English

kanonneren:

kanonneren verb (kannoneer, kannoneert, kannoneerde, kannoneerden, gekannoneerd)

  1. kanonneren (met kanon beschieten; bestoken)
    to bomb; to fire upon; shoot with cannon

Conjugations for kanonneren:

o.t.t.
  1. kannoneer
  2. kannoneert
  3. kannoneert
  4. kannoneren
  5. kannoneren
  6. kannoneren
o.v.t.
  1. kannoneerde
  2. kannoneerde
  3. kannoneerde
  4. kannoneerden
  5. kannoneerden
  6. kannoneerden
v.t.t.
  1. heb gekannoneerd
  2. hebt gekannoneerd
  3. heeft gekannoneerd
  4. hebben gekannoneerd
  5. hebben gekannoneerd
  6. hebben gekannoneerd
v.v.t.
  1. had gekannoneerd
  2. had gekannoneerd
  3. had gekannoneerd
  4. hadden gekannoneerd
  5. hadden gekannoneerd
  6. hadden gekannoneerd
o.t.t.t.
  1. zal kanonneren
  2. zult kanonneren
  3. zal kanonneren
  4. zullen kanonneren
  5. zullen kanonneren
  6. zullen kanonneren
o.v.t.t.
  1. zou kanonneren
  2. zou kanonneren
  3. zou kanonneren
  4. zouden kanonneren
  5. zouden kanonneren
  6. zouden kanonneren
en verder
  1. ben gekannoneerd
  2. bent gekannoneerd
  3. is gekannoneerd
  4. zijn gekannoneerd
  5. zijn gekannoneerd
  6. zijn gekannoneerd
diversen
  1. kannoneer!
  2. kannoneert!
  3. gekannoneerd
  4. kannonerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kanonneren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bomb bom; explosief; granaat; projectiel
VerbRelated TranslationsOther Translations
bomb bestoken; kanonneren; met kanon beschieten bombarderen; vanuit de lucht beschieten
fire upon bestoken; kanonneren; met kanon beschieten beschieten; bestoken
shoot with cannon bestoken; kanonneren; met kanon beschieten