Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. lek:
  2. lekken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lek from Dutch to English

lek:

lek [de ~ (m)] noun

  1. de lek (lekken)
    the leakage; the leak; the hole; the puncture; the punch-mark
  2. de lek (lekkage)
    the leakage; the leak; the spill
  3. de lek (waterlek; gat; gaatje)
    the hole; the leak; the leakage

lek adj

  1. lek (ondicht)

Translation Matrix for lek:

NounRelated TranslationsOther Translations
hole gaatje; gat; lek; lekken; waterlek aars; anus; barst; gat; groef; hol; hol van een dier; inkeping; kloof; kuil; leger; nest; opening; reet; scheur; schuilplaats; split; uitholling; uitsparing
leak gaatje; gat; lek; lekkage; lekken; waterlek
leakage gaatje; gat; lek; lekkage; lekken; waterlek
punch-mark lek; lekken
puncture lek; lekken bandenpech; lekke band; punctie
spill lek; lekkage
VerbRelated TranslationsOther Translations
leak lek zijn; lekken
spill kladden; knoeien; morsen; verdoen; verspillen; vlekken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
faulty lek; ondicht buiten gebruik; defect; ernaast; fout; foutief; mis; onjuist; onklaar; onwaar; stuk; ten onrechte; verkeerd
leaky lek; ondicht
punctured lek; ondicht

Related Words for "lek":


Wiktionary Translations for lek:

lek
noun
  1. opening waardoor een vloeistof of een gas in of uit kan
adjective
  1. vloeistof of gas doorlatend
lek
noun
  1. -
  2. entrance or escape of a fluid
  3. hole which admits water or other fluid, or lets it escape
adjective
  1. of a tyre: deflated

Cross Translation:
FromToVia
lek leak fuite — Fente par où un liquide ou gaz fuit

lekken:

lekken verb (lek, lekt, lekte, lekten, gelekt)

  1. lekken (lek zijn)
    leaking; leaks; to leak; to ooze

Conjugations for lekken:

o.t.t.
  1. lek
  2. lekt
  3. lekt
  4. lekken
  5. lekken
  6. lekken
o.v.t.
  1. lekte
  2. lekte
  3. lekte
  4. lekten
  5. lekten
  6. lekten
v.t.t.
  1. heb gelekt
  2. hebt gelekt
  3. heeft gelekt
  4. hebben gelekt
  5. hebben gelekt
  6. hebben gelekt
v.v.t.
  1. had gelekt
  2. had gelekt
  3. had gelekt
  4. hadden gelekt
  5. hadden gelekt
  6. hadden gelekt
o.t.t.t.
  1. zal lekken
  2. zult lekken
  3. zal lekken
  4. zullen lekken
  5. zullen lekken
  6. zullen lekken
o.v.t.t.
  1. zou lekken
  2. zou lekken
  3. zou lekken
  4. zouden lekken
  5. zouden lekken
  6. zouden lekken
diversen
  1. lek!
  2. lekt!
  3. gelekt
  4. lekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lekken [het ~] noun

  1. het lekken (lek)
    the leakage; the leak; the hole; the puncture; the punch-mark

Translation Matrix for lekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
hole lek; lekken aars; anus; barst; gaatje; gat; groef; hol; hol van een dier; inkeping; kloof; kuil; leger; lek; nest; opening; reet; scheur; schuilplaats; split; uitholling; uitsparing; waterlek
leak lek; lekken gaatje; gat; lek; lekkage; waterlek
leakage lek; lekken gaatje; gat; lek; lekkage; waterlek
punch-mark lek; lekken
puncture lek; lekken bandenpech; lekke band; punctie
VerbRelated TranslationsOther Translations
leak lek zijn; lekken
leaking lek zijn; lekken
leaks lek zijn; lekken
ooze lek zijn; lekken afdruipen; afdruppelen; in straaltjes afdruipen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken; zich stil verwijderen

Related Words for "lekken":


Wiktionary Translations for lekken:

lekken
verb
  1. to allow fluid to escape or enter
  2. to reveal secret information

Cross Translation:
FromToVia
lekken flee; leak; escape; avoid fuir — S’éloigner à toute vitesse, par peur.

Related Translations for lek