Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. omhoogrukken:


Dutch

Detailed Translations for omhoogrukken from Dutch to English

omhoogrukken:

omhoogrukken verb (ruk omhoog, rukt omhoog, rukte omhoog, rukten omhoog, omhooggerukt)

  1. omhoogrukken
    to hoist; to draw up
    • hoist verb (hoists, hoisted, hoisting)
    • draw up verb (draws up, drew up, drawing up)

Conjugations for omhoogrukken:

o.t.t.
  1. ruk omhoog
  2. rukt omhoog
  3. rukt omhoog
  4. rukken omhoog
  5. rukken omhoog
  6. rukken omhoog
o.v.t.
  1. rukte omhoog
  2. rukte omhoog
  3. rukte omhoog
  4. rukten omhoog
  5. rukten omhoog
  6. rukten omhoog
v.t.t.
  1. heb omhooggerukt
  2. hebt omhooggerukt
  3. heeft omhooggerukt
  4. hebben omhooggerukt
  5. hebben omhooggerukt
  6. hebben omhooggerukt
v.v.t.
  1. had omhooggerukt
  2. had omhooggerukt
  3. had omhooggerukt
  4. hadden omhooggerukt
  5. hadden omhooggerukt
  6. hadden omhooggerukt
o.t.t.t.
  1. zal omhoogrukken
  2. zult omhoogrukken
  3. zal omhoogrukken
  4. zullen omhoogrukken
  5. zullen omhoogrukken
  6. zullen omhoogrukken
o.v.t.t.
  1. zou omhoogrukken
  2. zou omhoogrukken
  3. zou omhoogrukken
  4. zouden omhoogrukken
  5. zouden omhoogrukken
  6. zouden omhoogrukken
en verder
  1. ben omhooggerukt
  2. bent omhooggerukt
  3. is omhooggerukt
  4. zijn omhooggerukt
  5. zijn omhooggerukt
  6. zijn omhooggerukt
diversen
  1. ruk omhoog!
  2. rukt omhoog!
  3. omhooggerukt
  4. omhoogrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omhoogrukken:

NounRelated TranslationsOther Translations
draw up opmaken; opstellen; redigeren
hoist giek; hefinstallatie; hijsarm; hijsbalk; hijsinstallatie; hijskraan; hijstoestel; kluiver; kraan; laadboom; lastarm; takel voor lichte lasten; talie
VerbRelated TranslationsOther Translations
draw up omhoogrukken becijferen; berekenen; calculeren; lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken; preciseren; uitrekenen; uitwerken
hoist omhoogrukken eruit halen; hijsen; met een takel ophijsen; ophijsen; takelen; te voorschijn trekken