Summary


Dutch

Detailed Translations for omkleden from Dutch to English

omkleden:

omkleden verb (kleed om, kleedt om, kleedde om, kleedden om, omgekleed)

  1. omkleden (andere kleren aantrekken; verkleden)
    put other clothes on; to change

Conjugations for omkleden:

o.t.t.
  1. kleed om
  2. kleedt om
  3. kleedt om
  4. kleden om
  5. kleden om
  6. kleden om
o.v.t.
  1. kleedde om
  2. kleedde om
  3. kleedde om
  4. kleedden om
  5. kleedden om
  6. kleedden om
v.t.t.
  1. ben omgekleed
  2. bent omgekleed
  3. is omgekleed
  4. zijn omgekleed
  5. zijn omgekleed
  6. zijn omgekleed
v.v.t.
  1. was omgekleed
  2. was omgekleed
  3. was omgekleed
  4. waren omgekleed
  5. waren omgekleed
  6. waren omgekleed
o.t.t.t.
  1. zal omkleden
  2. zult omkleden
  3. zal omkleden
  4. zullen omkleden
  5. zullen omkleden
  6. zullen omkleden
o.v.t.t.
  1. zou omkleden
  2. zou omkleden
  3. zou omkleden
  4. zouden omkleden
  5. zouden omkleden
  6. zouden omkleden
en verder
  1. heb omgekleed
  2. hebt omgekleed
  3. heeft omgekleed
  4. hebben omgekleed
  5. hebben omgekleed
  6. hebben omgekleed
diversen
  1. kleed om!
  2. kleedt om!
  3. omgekleed
  4. omkledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omkleden:

NounRelated TranslationsOther Translations
change amendement; amendering; hervorming; herziening; inruil; keer; keerpunt; kentering; kleingeld; modificatie; mutatie; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omruil; omruiling; omschakeling; omwisselen; omwisseling; overplaatsing; overstap; richtingsverandering; ruil; ruiling; ruiltransactie; transformatie; uitwisseling; veranderen; verandering; verruiling; verwisseling; wending; wijzigen; wijziging; wisselgeld; wisseling
VerbRelated TranslationsOther Translations
change andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden afwisselen; amenderen; hernieuwen; herzien; inwisselen; krom buigen; modificeren; ombuigen; omruilen; omwerken; omwisselen; opnieuw doen; overdoen; overstappen; ruilen; veranderen; verbuigen; verruilen; verwisselen; wijzigen; wisselen
put other clothes on andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden

Wiktionary Translations for omkleden:

omkleden
verb
  1. andere kleren aandoen

Cross Translation:
FromToVia
omkleden change clothes umziehenreflexiv: Das Gewand wechseln
omkleden dress; get dressed; clothe; fit; suit; array; attire habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
omkleden accept; receive; accredit; admit; clothe; dress; fit; suit; array; attire; cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; put on; apply; plaster; stucco revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
omkleden clothe; dress; fit; suit; array; attire vêtirhabiller, couvrir d’un vêtement.