Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ophebben:


Dutch

Detailed Translations for ophebben from Dutch to English

ophebben:

ophebben verb (heb op, hebt op, had op, hadden op, opgehad)

  1. ophebben
    to have on
    • have on verb (has on, had on, having on)

Conjugations for ophebben:

o.t.t.
  1. heb op
  2. hebt op
  3. hebt op
  4. hebben op
  5. hebben op
  6. hebben op
o.v.t.
  1. had op
  2. had op
  3. had op
  4. hadden op
  5. hadden op
  6. hadden op
v.t.t.
  1. heb opgehad
  2. hebt opgehad
  3. heeft opgehad
  4. hebben opgehad
  5. hebben opgehad
  6. hebben opgehad
v.v.t.
  1. had opgehad
  2. had opgehad
  3. had opgehad
  4. hadden opgehad
  5. hadden opgehad
  6. hadden opgehad
o.t.t.t.
  1. zal ophebben
  2. zult ophebben
  3. zal ophebben
  4. zullen ophebben
  5. zullen ophebben
  6. zullen ophebben
o.v.t.t.
  1. zou ophebben
  2. zou ophebben
  3. zou ophebben
  4. zouden ophebben
  5. zouden ophebben
  6. zouden ophebben
diversen
  1. heb op!
  2. hebt op!
  3. opgehad
  4. ophebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ophebben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
have on ophebben aan hebben; dragen