Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. overeindzetten:


Dutch

Detailed Translations for overeindzetten from Dutch to English

overeindzetten:

overeindzetten verb (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)

  1. overeindzetten (oprichten; optrekken)
    to establish; to set up; to raise; to erect; to build
    • establish verb (establishes, established, establishing)
    • set up verb (sets up, set up, setting up)
    • raise verb (raises, raised, raising)
    • erect verb (erects, erected, erecting)
    • build verb (builds, built, building)

Conjugations for overeindzetten:

o.t.t.
  1. zet overeind
  2. zet overeind
  3. zet overeind
  4. zetten overeind
  5. zetten overeind
  6. zetten overeind
o.v.t.
  1. zette overeind
  2. zette overeind
  3. zette overeind
  4. zetten overeind
  5. zetten overeind
  6. zetten overeind
v.t.t.
  1. heb overeind gezet
  2. hebt overeind gezet
  3. heeft overeind gezet
  4. hebben overeind gezet
  5. hebben overeind gezet
  6. hebben overeind gezet
v.v.t.
  1. had overeind gezet
  2. had overeind gezet
  3. had overeind gezet
  4. hadden overeind gezet
  5. hadden overeind gezet
  6. hadden overeind gezet
o.t.t.t.
  1. zal overeindzetten
  2. zult overeindzetten
  3. zal overeindzetten
  4. zullen overeindzetten
  5. zullen overeindzetten
  6. zullen overeindzetten
o.v.t.t.
  1. zou overeindzetten
  2. zou overeindzetten
  3. zou overeindzetten
  4. zouden overeindzetten
  5. zouden overeindzetten
  6. zouden overeindzetten
diversen
  1. zet overeind!
  2. zet overeind!
  3. overeind gezet
  4. overeind zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overeindzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
build build; constitutie; figuur; gedaante; gestalte; lichaamsbouw; lichaamspostuur; postuur; uiterlijk; vorm
raise aankweken; doen voorttelen; fokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
build oprichten; optrekken; overeindzetten aanbouwen; bijbouwen; bouwen; compileren; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; opbouwen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
erect oprichten; optrekken; overeindzetten bouwen; construeren; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; omhoogbrengen; omhoogtrekken; rechtop zetten
establish oprichten; optrekken; overeindzetten aanstellen; benoemen; bepalen; bouwen; constateren; construeren; determineren; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; oprichten; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
raise oprichten; optrekken; overeindzetten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; bezweren; bouwen; construeren; ding rechtzetten; entameren; fokken; grootbrengen; heffen; hijsen; hoger maken; instellen; invoeren; jezelf opwerken; kweken; naar boven tillen; naar voren brengen; naarbovendragen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooghalen; omhoogheffen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; opheffen; ophijsen; ophogen; opperen; oprichten; opvoeden; opwerken; opwerpen; poneren; rechtop zetten; slangen bezweren; stellen; stichten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verhogen; vooruitkomen; vormen; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
set up oprichten; optrekken; overeindzetten aanbrengen; aanleggen; aanvangen; beginnen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen; plannen; starten; van start gaan
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
erect kaarsrecht; lijnrecht; loodrecht; overeind; recht; rechtop; rechtopstaand
ModifierRelated TranslationsOther Translations
set up gesticht; opgericht