Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitnemen:


Dutch

Detailed Translations for uitnemen from Dutch to English

uitnemen:

uitnemen [znw.] noun

  1. uitnemen
    the removing

uitnemen verb (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)

  1. uitnemen
    to take out; to clear out; to pull out; to empty; to lift out
    • take out verb (takes out, took out, taking out)
    • clear out verb (clears out, cleared out, clearing out)
    • pull out verb (pulls out, pulled out, pulling out)
    • empty verb (empties, emptied, emptying)
    • lift out verb (lifts out, lifted out, lifting out)

Conjugations for uitnemen:

o.t.t.
  1. neem uit
  2. neemt uit
  3. neemt uit
  4. nemen uit
  5. nemen uit
  6. nemen uit
o.v.t.
  1. nam uit
  2. nam uit
  3. nam uit
  4. namen uit
  5. namen uit
  6. namen uit
v.t.t.
  1. heb uitgenomen
  2. hebt uitgenomen
  3. heeft uitgenomen
  4. hebben uitgenomen
  5. hebben uitgenomen
  6. hebben uitgenomen
v.v.t.
  1. had uitgenomen
  2. had uitgenomen
  3. had uitgenomen
  4. hadden uitgenomen
  5. hadden uitgenomen
  6. hadden uitgenomen
o.t.t.t.
  1. zal uitnemen
  2. zult uitnemen
  3. zal uitnemen
  4. zullen uitnemen
  5. zullen uitnemen
  6. zullen uitnemen
o.v.t.t.
  1. zou uitnemen
  2. zou uitnemen
  3. zou uitnemen
  4. zouden uitnemen
  5. zouden uitnemen
  6. zouden uitnemen
en verder
  1. ben uitgenomen
  2. bent uitgenomen
  3. is uitgenomen
  4. zijn uitgenomen
  5. zijn uitgenomen
  6. zijn uitgenomen
diversen
  1. neem uit!
  2. neemt uit!
  3. uitgenomen
  4. uitnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitnemen:

NounRelated TranslationsOther Translations
removing uitnemen afzetten; amputatie; amputeren; elimineren; verwijderen; wegnemen; wegwerken
VerbRelated TranslationsOther Translations
clear out uitnemen inrukken; ledigen; leeghalen; leegmaken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opruimen; reinigen; schoonmaken; uithalen; uitmesten; uitruimen
empty uitnemen afscheiden; afvoeren; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; lozen; opdrinken; opruimen; plunderen; reinigen; ruimen; schoonmaken; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitmesten; uitpersen; uitruimen; uitscheiden; uitstoten; uitwateren; uitwerpen; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
lift out uitnemen nemen uit; uitlichten
pull out uitnemen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; stoppen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken
take out uitnemen eruit nemen; laten zien; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; meenemen; naar buiten halen; nemen uit; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; uithalen; uitlichten; voordedaghalen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
empty eindig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; vergankelijk; voorbijgaand; zonder inhoud