Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verbreden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verbreden from Dutch to English

verbreden:

verbreden verb (verbreed, verbreedt, verbreedde, verbreedden, verbreed)

  1. verbreden (breder maken)
    to broaden
    • broaden verb (broadens, broadened, broadening)

Conjugations for verbreden:

o.t.t.
  1. verbreed
  2. verbreedt
  3. verbreedt
  4. verbreden
  5. verbreden
  6. verbreden
o.v.t.
  1. verbreedde
  2. verbreedde
  3. verbreedde
  4. verbreedden
  5. verbreedden
  6. verbreedden
v.t.t.
  1. heb verbreed
  2. hebt verbreed
  3. heeft verbreed
  4. hebben verbreed
  5. hebben verbreed
  6. hebben verbreed
v.v.t.
  1. had verbreed
  2. had verbreed
  3. had verbreed
  4. hadden verbreed
  5. hadden verbreed
  6. hadden verbreed
o.t.t.t.
  1. zal verbreden
  2. zult verbreden
  3. zal verbreden
  4. zullen verbreden
  5. zullen verbreden
  6. zullen verbreden
o.v.t.t.
  1. zou verbreden
  2. zou verbreden
  3. zou verbreden
  4. zouden verbreden
  5. zouden verbreden
  6. zouden verbreden
diversen
  1. verbreed!
  2. verbreedt!
  3. verbreed
  4. verbredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verbreden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
broaden breder maken; verbreden verwijden; wijder maken

Wiktionary Translations for verbreden:

verbreden
verb
  1. breder maken
verbreden
verb
  1. to make broad
  2. (intransitive) to take up a larger area, expand