Dutch

Detailed Translations for afnemen from Dutch to Spanish

afnemen:

afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)

  1. afnemen (achteruitgaan; declineren; minder worden)
  2. afnemen (minder worden; declineren; verminderen; )
  3. afnemen (ophalen; meenemen; afhalen; wegnemen; weghalen)
  4. afnemen (verminderen; reduceren; beperken; )
  5. afnemen (verwijderen; ecarteren; weghalen; )
  6. afnemen (afstoffen; stoffen)
  7. afnemen (verminderen; slinken; krimpen; )
  8. afnemen (stelen; pikken; verdonkeremanen; )
    robar; hurtqr; coger

Conjugations for afnemen:

o.t.t.
  1. neem af
  2. neemt af
  3. neemt af
  4. nemen af
  5. nemen af
  6. nemen af
o.v.t.
  1. nam af
  2. nam af
  3. nam af
  4. namen af
  5. namen af
  6. namen af
v.t.t.
  1. heb afgenomen
  2. hebt afgenomen
  3. heeft afgenomen
  4. hebben afgenomen
  5. hebben afgenomen
  6. hebben afgenomen
v.v.t.
  1. had afgenomen
  2. had afgenomen
  3. had afgenomen
  4. hadden afgenomen
  5. hadden afgenomen
  6. hadden afgenomen
o.t.t.t.
  1. zal afnemen
  2. zult afnemen
  3. zal afnemen
  4. zullen afnemen
  5. zullen afnemen
  6. zullen afnemen
o.v.t.t.
  1. zou afnemen
  2. zou afnemen
  3. zou afnemen
  4. zouden afnemen
  5. zouden afnemen
  6. zouden afnemen
diversen
  1. neem af!
  2. neemt af!
  3. afgenomen
  4. afnemende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afnemen [znw.] noun

  1. afnemen (afstoffen; afwissen)
    el desempolvar; el quitar el polvo; el limpiar el polvo; el limpiar
  2. afnemen (verminderen in kracht; achteruitgaan)
    el disminuir; el debilitarse

Translation Matrix for afnemen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abreviar afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
bajar afdalen
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
debilitarse achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
desempolvar afnemen; afstoffen; afwissen
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
extirpar afzetten; amputatie; amputeren; verwijderen; wegnemen
limpiar afnemen; afstoffen; afwissen boenen
limpiar el polvo afnemen; afstoffen; afwissen
llevarse wegleiden
quitar afzetten; amputatie; amputeren; ontnemen; verwijderen; wegnemen
quitar el polvo afnemen; afstoffen; afwissen
recoger inhalen; naar binnen halen; rapen
regresar rentrees; terugkeren
retirar terugroepen
robar stelen
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
traer langs brengen; meebrengen
vencer verstrijken; vervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abreviar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afkorten; bekorten; inkorten; kort samenvatten; korten; korter maken; lager maken; recapituleren; samenvatten; verkorten; verlagen
ahorrar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; korten; matigen; minder gebruiken; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen
alejarse afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
aminorar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; ophouden; reduceren; temporiseren; verkleinen; verlagen; verminderen; vertragen
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen dichtslaan; dichtwerpen
bajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afklimmen; aflopen; afstappen; afstijgen; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich begeven naar; zich vrijmaken
coger achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; afbedelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; grijpen; halen; iets onverwachts doen; ketenen; klauwen; kluisteren; nemen; nuttigen; obsederen; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; plukken; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verrassen; verschalken; verstrikken; verzamelen; wat neervalt opvangen
debilitarse aan kracht inboeten; aftakelen; bekoelen; uitputten; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegebben; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
decaer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; er vanaf breken; in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; verloederen; verslonzen; vervallen
decrecer achteruitgaan; afnemen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen inkrimpen; kleiner worden; slinken
desaparecer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden aanrekenen; aanwrijven; bezwijken; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen
descender achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afdalen; afrijden; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken
desempolvar afnemen; afstoffen; stoffen
despolvar afnemen; afstoffen; stoffen
despolvorear afnemen; afstoffen; stoffen
disminuir achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen afnemend; kelderen; kleiner maken; luwen; minder maken; minimaliseren; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkleinen; wegsterven; zakken
distanciar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
expulsar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken bannen; bezweren; demonteren; deporteren; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; opsturen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitbannen; uitdrijven; uiteen nemen; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verzenden; wegjagen; wegsturen; wegzenden
extirpar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitnemen; uitroeien; verdelgen; wegvagen
hurtqr achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
ir a buscar afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen
limpiar afvegen; afwissen; gladmaken; gladwrijven; kaken; klusje opknappen; klussen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonmaken; schoonpoetsen; uitgommen; uitmesten; uitruimen; uitsnijden; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vis kaken; vlakken; wegvegen; wissen; zuiveren
llevarse achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afvoeren; beroven van; depriveren; meedragen; ontnemen; te kort doen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
menguar achteruitgaan; afnemen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen wegebben
mermar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen inkrimpen; krimpen; slinken
quitar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afhelpen; afvegen; afwissen; beroven; beroven van; bevrijden van; depriveren; erafhalen; leegplunderen; loshalen; naar buiten halen; ontnemen; ontstelen; plunderen; reinigen; roven; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; te kort doen; uithalen; uitnemen; uitplunderen; wegsnijden; zuiveren
quitar el polvo de afnemen; afstoffen; stoffen
rebajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; reduceren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; verkleinen; verlagen; verminderen
recoger afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afdekken; afhalen en meenemen; afplukken; afruimen; bergen; betrappen; bijeen harken; bijeen scharrelen; bijeenrapen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; binnen halen; binnenbrengen; binnenhalen; geld in ontvangst nemen; incasseren; inhalen; innen; inzamelen; naar binnen halen; oogsten; opbergen; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opruimen; opsnappen; opvegen; plukken; samenpakken; samenrapen; snappen; sparen; vergaren; verzamelen; wegbergen
recortar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beknotten; beperken; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
reducir achteruitgaan; afnemen; beperken; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen afbreuk doen aan; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; herleiden; kleiner maken; minder maken; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; slinken; verdikken
regresar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afzien van rechtsvervolging; draaien; keren; omkeren; retourneren; seponeren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; terugreizen; terugrijden; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
remover achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beroeren; beroven van; bewegen; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen; verhuizen; verkassen
restringir afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inkorten; inperken; insluiten; korter maken; limiteren; toevoegen; verkorten
retirar afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aftreden; herroepen; terugroepen; terugtrekken; uittreden; zich verwijderen
robar achteroverdrukken; achteruitgaan; afnemen; benemen; declineren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; minder worden; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; afpakken; aftroggelen; beroven; beroven van; bestelen; bietsen; depriveren; gappen; grissen; inpikken; jatten; ladelichten; leegplunderen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; stelen; te kort doen; uitplunderen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
separar afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afbreken; afkoppelen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; zich splitsen
traer afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aanleveren; aanslepen; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; overhandigen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren
vencer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren
- afpakken

Synonyms for "afnemen":


Antonyms for "afnemen":


Related Definitions for "afnemen":

  1. hem iets laten doen1
    • ik ga jullie een examen afnemen1
  2. kopen1
    • hoeveel boeken hebben ze afgenomen?1
  3. met een doek schoonmaken1
    • wil jij die tafel even afnemen?1
  4. minder of kleiner worden1
    • de belangstelling voor deze school neemt af1
  5. het bij hem weghalen1
    • de leraar heeft hem het mes afgenomen1

Wiktionary Translations for afnemen:

afnemen
verb
  1. doen verliezen
  2. kopen
  3. verwijderen, afdoen, wegnemen
  4. verminderen

Cross Translation:
FromToVia
afnemen disminuir decrease — become smaller
afnemen comprar; tomar abnehmen — eine Aufgabe oder einen Gegenstand von jemand anderem übernehmen
afnemen disminuir; adelgazar abnehmen — kleiner oder weniger werden
afnemen comprar; procurarse acheter — Tous sens
afnemen adquirir acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).
afnemen sustraer; arrebatar; amputar; cercenar; truncar; restar; quitar; deducir; descontar; arrancar; atrincherar retrancher — Traductions à vérifier et à trier
afnemen arrebatar; eliminar ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.

Related Translations for afnemen