Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. betitelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for betitelen from Dutch to Spanish

betitelen:

betitelen verb (betitel, betitelt, betitelde, betitelden, betiteld)

  1. betitelen (benoemen; bestempelen)

Conjugations for betitelen:

o.t.t.
  1. betitel
  2. betitelt
  3. betitelt
  4. betitelen
  5. betitelen
  6. betitelen
o.v.t.
  1. betitelde
  2. betitelde
  3. betitelde
  4. betitelden
  5. betitelden
  6. betitelden
v.t.t.
  1. heb betiteld
  2. hebt betiteld
  3. heeft betiteld
  4. hebben betiteld
  5. hebben betiteld
  6. hebben betiteld
v.v.t.
  1. had betiteld
  2. had betiteld
  3. had betiteld
  4. hadden betiteld
  5. hadden betiteld
  6. hadden betiteld
o.t.t.t.
  1. zal betitelen
  2. zult betitelen
  3. zal betitelen
  4. zullen betitelen
  5. zullen betitelen
  6. zullen betitelen
o.v.t.t.
  1. zou betitelen
  2. zou betitelen
  3. zou betitelen
  4. zouden betitelen
  5. zouden betitelen
  6. zouden betitelen
diversen
  1. betitel!
  2. betitelt!
  3. betiteld
  4. betitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betitelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llamar aanbellen; bellen; wegroepen
titular gerechtigde; hoofden; kop; koppen; kopzin; obligatiehouder; rubriek; titeldrager; titelhouder; titularis
VerbRelated TranslationsOther Translations
calificar benoemen; bestempelen; betitelen benoemen; een naam geven; kwalificeren; noemen; prijzen; van een prijs voorzien; vernoemen
calificar de benoemen; bestempelen; betitelen kwalificeren
designar benoemen; bestempelen; betitelen benoemen; beroepen; in functie aanstellen
llamar benoemen; bestempelen; betitelen aanbellen; aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bellen; benoemen; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; erbij zeggen; iemand opbellen; inroepen; inviteren; kennis geven; konde doen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; vermelden; vernoemen
mencionar benoemen; bestempelen; betitelen aandienen; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; melding maken van; noemen; op de hoogte brengen; opnoemen; opsommen; tippen; van iets in kennis stellen; vermelden; verwittigen; waarschuwen; zich aandienen; zich voordoen
nombrar benoemen; bestempelen; betitelen aanbevelen; aanmerken; aanraden; aanstellen; benoemen; beroepen; een naam geven; erbij zeggen; iemand recommanderen; in functie aanstellen; installeren; noemen; nomineren; op het oog hebben; vermelden; vernoemen; voordragen
nombrar como benoemen; bestempelen; betitelen
poner el nombre de benoemen; bestempelen; betitelen
titular benoemen; bestempelen; betitelen

Wiktionary Translations for betitelen:


Cross Translation:
FromToVia
betitelen intitular caption — to add captions to a text or illustration