Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. braden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for braden from Dutch to Spanish

braden:

braden verb (braad, braadt, braadde, braadden, gebraden)

  1. braden
    asar; guisar; dorar

Conjugations for braden:

o.t.t.
  1. braad
  2. braadt
  3. braadt
  4. braden
  5. braden
  6. braden
o.v.t.
  1. braadde
  2. braadde
  3. braadde
  4. braadden
  5. braadden
  6. braadden
v.t.t.
  1. heb gebraden
  2. hebt gebraden
  3. heeft gebraden
  4. hebben gebraden
  5. hebben gebraden
  6. hebben gebraden
v.v.t.
  1. had gebraden
  2. had gebraden
  3. had gebraden
  4. hadden gebraden
  5. hadden gebraden
  6. hadden gebraden
o.t.t.t.
  1. zal braden
  2. zult braden
  3. zal braden
  4. zullen braden
  5. zullen braden
  6. zullen braden
o.v.t.t.
  1. zou braden
  2. zou braden
  3. zou braden
  4. zouden braden
  5. zouden braden
  6. zouden braden
diversen
  1. braad!
  2. braadt!
  3. gebraden
  4. bradend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for braden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asar braden bakken
dorar braden bronzen; bruinen; vergulden
guisar braden bakken; iem. verstikken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; verstikken

Wiktionary Translations for braden:


Cross Translation:
FromToVia
braden freír fry — to cook (something) in hot fat
braden tostar; asar grillersupplicier par le feu.
braden tostar; asar rôtir — Faire cuire de la viande à un feu vif, de manière que le dessus soit croustillant et que l’intérieur reste tendre.