Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ontruimen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontruimen from Dutch to Spanish

ontruimen:

ontruimen verb (ontruim, ontruimt, ontruimde, ontruimden, ontruimd)

  1. ontruimen (evacueren; leegruimen)

Conjugations for ontruimen:

o.t.t.
  1. ontruim
  2. ontruimt
  3. ontruimt
  4. ontruimen
  5. ontruimen
  6. ontruimen
o.v.t.
  1. ontruimde
  2. ontruimde
  3. ontruimde
  4. ontruimden
  5. ontruimden
  6. ontruimden
v.t.t.
  1. heb ontruimd
  2. hebt ontruimd
  3. heeft ontruimd
  4. hebben ontruimd
  5. hebben ontruimd
  6. hebben ontruimd
v.v.t.
  1. had ontruimd
  2. had ontruimd
  3. had ontruimd
  4. hadden ontruimd
  5. hadden ontruimd
  6. hadden ontruimd
o.t.t.t.
  1. zal ontruimen
  2. zult ontruimen
  3. zal ontruimen
  4. zullen ontruimen
  5. zullen ontruimen
  6. zullen ontruimen
o.v.t.t.
  1. zou ontruimen
  2. zou ontruimen
  3. zou ontruimen
  4. zouden ontruimen
  5. zouden ontruimen
  6. zouden ontruimen
en verder
  1. ben ontruimd
  2. bent ontruimd
  3. is ontruimd
  4. zijn ontruimd
  5. zijn ontruimd
  6. zijn ontruimd
diversen
  1. ontruim!
  2. ontruimt!
  3. ontruimd
  4. ontruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontruimen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
desalojar evacueren; leegruimen; ontruimen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
evacuar evacueren; leegruimen; ontruimen ruimen; wegleiden; wegvoeren

Wiktionary Translations for ontruimen:

ontruimen
verb
  1. een gebouw of gebied voorgoed verlaten en leeg achterlaten

Cross Translation:
FromToVia
ontruimen despejar; desobstruir clear — to remove obstructions or impediments
ontruimen evacuar évacuer — Rendre vide, quitter les lieux