Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. strelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for strelen from Dutch to Spanish

strelen:

strelen verb (streel, streelt, streelde, streelden, gestreeld)

  1. strelen (aaien)

Conjugations for strelen:

o.t.t.
  1. streel
  2. streelt
  3. streelt
  4. strelen
  5. strelen
  6. strelen
o.v.t.
  1. streelde
  2. streelde
  3. streelde
  4. streelden
  5. streelden
  6. streelden
v.t.t.
  1. heb gestreeld
  2. hebt gestreeld
  3. heeft gestreeld
  4. hebben gestreeld
  5. hebben gestreeld
  6. hebben gestreeld
v.v.t.
  1. had gestreeld
  2. had gestreeld
  3. had gestreeld
  4. hadden gestreeld
  5. hadden gestreeld
  6. hadden gestreeld
o.t.t.t.
  1. zal strelen
  2. zult strelen
  3. zal strelen
  4. zullen strelen
  5. zullen strelen
  6. zullen strelen
o.v.t.t.
  1. zou strelen
  2. zou strelen
  3. zou strelen
  4. zouden strelen
  5. zouden strelen
  6. zouden strelen
en verder
  1. ben gestreeld
  2. bent gestreeld
  3. is gestreeld
  4. zijn gestreeld
  5. zijn gestreeld
  6. zijn gestreeld
diversen
  1. streel!
  2. streelt!
  3. gestreeld
  4. strelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for strelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acariciar aaien; strelen knuffen; koesteren; kozen; omarmen; omhelzen; omstrengelen

Wiktionary Translations for strelen:

strelen
verb
  1. zachtjes met de hand over iets strijken
  2. zichzelf zachtjes aaien

Cross Translation:
FromToVia
strelen acariciar stroke — to move one's hand or an object over the surface of
strelen acariciar streichelnetwas/jemanden streicheln; (meist mit der flachen Hand bzw. mit den Fingern) sanft über das Äußere eines Tieres, Menschen oder selten auch Gegenstandes fahren