Dutch

Detailed Translations for uitbreiden from Dutch to Spanish

uitbreiden:

Conjugations for uitbreiden:

o.t.t.
  1. breid uit
  2. breidt uit
  3. breidt uit
  4. breiden uit
  5. breiden uit
  6. breiden uit
o.v.t.
  1. breidde uit
  2. breidde uit
  3. breidde uit
  4. breidden uit
  5. breidden uit
  6. breidden uit
v.t.t.
  1. ben uitgebreid
  2. bent uitgebreid
  3. is uitgebreid
  4. zijn uitgebreid
  5. zijn uitgebreid
  6. zijn uitgebreid
v.v.t.
  1. was uitgebreid
  2. was uitgebreid
  3. was uitgebreid
  4. waren uitgebreid
  5. waren uitgebreid
  6. waren uitgebreid
o.t.t.t.
  1. zal uitbreiden
  2. zult uitbreiden
  3. zal uitbreiden
  4. zullen uitbreiden
  5. zullen uitbreiden
  6. zullen uitbreiden
o.v.t.t.
  1. zou uitbreiden
  2. zou uitbreiden
  3. zou uitbreiden
  4. zouden uitbreiden
  5. zouden uitbreiden
  6. zouden uitbreiden
diversen
  1. breid uit!
  2. breidt uit!
  3. uitgebreid
  4. uitbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbreiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
crecer aanwassen; aanzwellen
hincharse wassen; zwellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
agrandar expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
ampliar expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; breder maken; erbij voegen; toevoegen; verbreden
aumentar expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bezwaren; de hoogte ingaan; entameren; gedijen; gesprek aanknopen; gewicht toevoegen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opvoeren; opwerpen; opzetten; starten; stijgen; te berde brengen; ter sprake brengen; toenemen; vergroten; vermeerderen; verzwaren; zwaarder maken
añadir a expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
construir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bebouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; inrichten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; regelen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
crecer expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; lengen; omhooggaan; opgroeien; opschieten; opzetten; opzwellen; reppen; snellen; spoeden; stijgen; toenemen; uitdijen; uitgroeien; vermeerderen; vliegen; volgroeien; volwassen worden; zich haasten; zich spoeden
dilatarse expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden uitdijen; uitzwellen
expandir uitbreiden exploderen
extender expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden afsteken; distribueren; eruit springen; gunnen; iets toekennen; in het oog lopen; opvallen; ronddelen; spreiden; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitreiken; uitsmeren; uitspringen; uitsteken; verdelen
hacer ampliaciones expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
hincharse expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bollen; dik worden; opbollen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; zwellen
incrementar talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
reemplazar talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen aanschouwen; aflossen; bekijken; kijken; negeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; remplaceren; staren; turen; vernieuwen; vervangen; verwisselen; zien
suplir talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen aanschouwen; bekijken; bijleggen; extra betalen; geld toe leggen; kijken; nabezorgen; naleveren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien

Antonyms for "uitbreiden":


Related Definitions for "uitbreiden":

  1. groter in omvang maken1
    • de rijke landen hebben hun macht verder uitgebreid1
  2. groter in omvang worden1
    • de stad is de laatste jaren flink uitgebreid1

Wiktionary Translations for uitbreiden:

uitbreiden
verb
  1. iets een groter oppervlak laten innemen

Cross Translation:
FromToVia
uitbreiden aumentar enhance — augment or make something greater
uitbreiden realzar enhance — improve something by adding features
uitbreiden ampliar expand — (transitive) to change from a smaller form/size to a larger one
uitbreiden ampliar; extender extend — to increase in extent
uitbreiden extender spread — to stretch out, expand
uitbreiden ampliar; aumentar; abultar agrandirrendre plus grand.
uitbreiden aumentar; abultar; crecer augmenterrendre une quantité plus grande.
uitbreiden extender; estirar; desenvolver; tender étendre — Traductions à trier suivant le sens