Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanreiken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanreiken from Dutch to Spanish

aanreiken:

aanreiken verb (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)

  1. aanreiken (geven; reiken; aangeven)
  2. aanreiken (geven; overgeven; overhandigen; )
  3. aanreiken (aanbieden; geven)

Conjugations for aanreiken:

o.t.t.
  1. reik aan
  2. reikt aan
  3. reikt aan
  4. reiken aan
  5. reiken aan
  6. reiken aan
o.v.t.
  1. reikte aan
  2. reikte aan
  3. reikte aan
  4. reikten aan
  5. reikten aan
  6. reikten aan
v.t.t.
  1. heb aangereikt
  2. hebt aangereikt
  3. heeft aangereikt
  4. hebben aangereikt
  5. hebben aangereikt
  6. hebben aangereikt
v.v.t.
  1. had aangereikt
  2. had aangereikt
  3. had aangereikt
  4. hadden aangereikt
  5. hadden aangereikt
  6. hadden aangereikt
o.t.t.t.
  1. zal aanreiken
  2. zult aanreiken
  3. zal aanreiken
  4. zullen aanreiken
  5. zullen aanreiken
  6. zullen aanreiken
o.v.t.t.
  1. zou aanreiken
  2. zou aanreiken
  3. zou aanreiken
  4. zouden aanreiken
  5. zouden aanreiken
  6. zouden aanreiken
diversen
  1. reik aan!
  2. reikt aan!
  3. aangereikt
  4. aanreikende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanreiken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
alcanzar aangeven; aanreiken; geven; reiken achteropkomen; behalen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen; verkrijgen; winnen
dar aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
entregar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aanleveren; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; uitbetalen; verlenen; verstrekken
hacer entrega aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
ofertar aanbieden; aanreiken; geven aanbieden; indienen; laten zien; offreren; presenteren; tonen; uitloven; voorleggen
ofrecer aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; beloven; bieden; indienen; laten zien; offeren; offreren; opgeven; opofferen; presenteren; prijsgeven; toezeggen; tonen; uitloven; voorleggen
presentar aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aandienen; adviseren; blootleggen; etaleren; exposeren; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
presentar una petición aanbieden; aanreiken; geven aanbieden; indienen
proporcionar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; ter beschikking stellen; uitkeren; verschaffen; verstrekken
transmitir aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken communiceren; delegeren; geld overmaken; omroepen; overboeken; overbrengen; overdragen; overleveren; overschrijven; overzenden; programma uitzenden
traspasar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken delegeren; overdragen; overschrijden; overstappen

Wiktionary Translations for aanreiken:

aanreiken
verb
  1. overreiken, iemand iets aangeven

Cross Translation:
FromToVia
aanreiken dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.