Dutch

Detailed Translations for gedwongen from Dutch to Spanish

gedwongen:


Translation Matrix for gedwongen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afectado benadeelde; bezwendelde; gedupeerde
falso verkeerde
ModifierRelated TranslationsOther Translations
afectado gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk; onvrijwillig; verplicht aanstellerig; dikdoenerig; geaffecteerd; gecreëerd; gekunsteld; gemaakt; geschapen; getroffen; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; onthutst; ontroerd; ontsteld; overdreven; paf; perplex; theatraal
antinatural gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk; onvrijwillig; verplicht tegennatuurlijk
artificioso gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk aanstellerig; dikdoenerig; geaffecteerd; gecreëerd; gekunsteld; gemaakt; geschapen; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk
compulsivo gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig
contranatural gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht
falso gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk achterbaks; arglistig; argwaan opwekkend; bedriegelijk; bits; boefachtig; boosaardig; doortrapt; duister; duivelachtig; duivels; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; huichelachtig; in het geniep; kattig; kwaadaardig; kwaadwillig; leep; leugenachtig; link; listig; louche; met slechte intentie; min; mis; nagemaakt; nep; niet echt; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbetrouwbaar; onecht; ongebruikt; ongeopend; onguur; onjuist; onoprecht; onwaar; onwaarachtig; pinnig; schurkachtig; slecht; slinks; sluw; snood; spinnig; stiekem; ten onrechte; tweetongig; uitgekookt; vals; verdacht; verkeerd; vervalst
fingido gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht aangenomen; bedacht; bedriegelijk; denkbeeldig; fictief; gefabriceerd; gefingeerd; gehuicheld; geveinsd; huichelachtig; nagemaakt; onecht; onoprecht; onwaar; uit de duim gezogen; vals; verdicht; verzonnen
forzado gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig; opgeschroefd
forzoso gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig
involuntario gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig; incapabel; niet willekeurig; onbedoeld; onbekend met; onbewust; onkundig; onopzettelijk; onwillekeurig
obligado gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig; gebonden; niet vrij; obligaat; obligatoir; onvrij; reglementair; vereist; verplicht
obligatorio gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht bindende; dwangmatig; dwingend; gebiedend; gebonden; gelastend; imperatief; niet vrij; obligaat; obligatoir; onvrij; plichtmatig; reglementair; vereisend; vereist; verplicht; verplichtend
sentimientos fingidos gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk

Related Words for "gedwongen":

  • gedwongenheid

Wiktionary Translations for gedwongen:


Cross Translation:
FromToVia
gedwongen obligatorio obligatoire — Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi.

gedwongen form of dwingen:

dwingen verb (dwing, dwingt, dwong, dwongen, gedwongen)

  1. dwingen (forceren)
  2. dwingen (afdwingen; forceren)
  3. dwingen (dwingen te doen)

Conjugations for dwingen:

o.t.t.
  1. dwing
  2. dwingt
  3. dwingt
  4. dwingen
  5. dwingen
  6. dwingen
o.v.t.
  1. dwong
  2. dwong
  3. dwong
  4. dwongen
  5. dwongen
  6. dwongen
v.t.t.
  1. heb gedwongen
  2. hebt gedwongen
  3. heeft gedwongen
  4. hebben gedwongen
  5. hebben gedwongen
  6. hebben gedwongen
v.v.t.
  1. had gedwongen
  2. had gedwongen
  3. had gedwongen
  4. hadden gedwongen
  5. hadden gedwongen
  6. hadden gedwongen
o.t.t.t.
  1. zal dwingen
  2. zult dwingen
  3. zal dwingen
  4. zullen dwingen
  5. zullen dwingen
  6. zullen dwingen
o.v.t.t.
  1. zou dwingen
  2. zou dwingen
  3. zou dwingen
  4. zouden dwingen
  5. zouden dwingen
  6. zouden dwingen
en verder
  1. ben gedwongen
  2. bent gedwongen
  3. is gedwongen
  4. zijn gedwongen
  5. zijn gedwongen
  6. zijn gedwongen
diversen
  1. dwing!
  2. dwingt!
  3. gedwongen
  4. dwingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dwingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acometer aantasten; aanvallen; attaqueren; bekruipen; besluipen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acometer dwingen; forceren aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; iemand overvallen met iets; inhakken; inhouwen; overrompelen; overvallen; verrassen
agraviar dwingen; forceren afgeven op; belasteren; beschimpen; bespotten; doordrijven; geweld gebruiken; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; smaden; uitschelden; verzwaren; zeer doen; zwaarder maken
compeler dwingen; forceren noodzaken tot; verplichten
extorcer afdwingen; dwingen; forceren
forzar afdwingen; dwingen; forceren doordrijven; forceren; geweld gebruiken; kraken; losbreken; noodzaken tot; onteren; ontwijden; openbreken; openrukken; opentrappen; overbelasten
forzarse dwingen; forceren doordrijven; forceren; overbelasten
infringir dwingen; forceren doordrijven; geweld gebruiken
machacar dwingen; forceren aandringen; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doordrammen; doordrijven; doordrukken; drammen; emmeren; fijnmaken; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; platdrukken; trappelen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; zemelen; zeuren
obligar afdwingen; dwingen; forceren bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; noodzaken tot; opdragen; opdwingen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
obligar a hacer dwingen; dwingen te doen
ordenar dwingen; forceren aanvoeren; afdoen; afhandelen; afkondigen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevel voeren over; bevelen; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; ficheren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; leiden; leidinggeven; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; ordonneren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; uitzoeken; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven

Related Definitions for "dwingen":

  1. zorgen dat hij doet wat jij wilt1
    • ik dwong hem uit te stappen1

Wiktionary Translations for dwingen:

dwingen
verb
  1. iemand tegen zijn wil iets opleggen

Cross Translation:
FromToVia
dwingen coercer coerce — to use force, threat, or intimidation in attempt to compel one to act against his will
dwingen obligar; forzar; compeler compel — force, constrain or coerce
dwingen obligar force — compel (someone to do something)
dwingen forzar; conseguir por la fuerza erzwingenetwas (von jemandem) mit Zwang oder psychischem Druck erreichen
dwingen forzar; obligar zwingen — mit Gewalt zu etwas bringen
dwingen imponer imposer — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for gedwongen