Dutch

Detailed Translations for huisvrouw from Dutch to Spanish

huisvrouw:

huisvrouw [de ~ (v)] noun

  1. de huisvrouw
    la ama de casa; la dueña de casa; la madre de familia; la mujer; la cónyuge; la ama; la mujeruca; la compañera en la vida; la señora
  2. de huisvrouw
    el ama de casa

Translation Matrix for huisvrouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
ama huisvrouw bazin; echtgenote; gade; gebiedster; gemalin; huismoeder; meesteres; vrouw
ama de casa huisvrouw echtgenote; gade; huishoudster; huismoeder; huissloof; moeke; sloof; vrouw
compañera en la vida huisvrouw echtgenote; gade; gemalin; huismoeder; levensgezel; levensgezellin; levenspartner; partner; vrouw
cónyuge huisvrouw echtgenote; gade; gemalin; huismoeder; levensgezellin; vrouw
dueña de casa huisvrouw echtgenote; gade; huismoeder; vrouw
madre de familia huisvrouw echtgenote; gade; huismoeder; vrouw
mujer huisvrouw dame; echtgenote; gade; gemalin; huismoeder; juffrouw; levensgezellin; mejuffrouw; vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon; wijfje
mujeruca huisvrouw echtgenote; gade; huismoeder; vrouw; wijf
señora huisvrouw dame; echtgenote; gade; gemalin; huismoeder; juffrouw; levensgezellin; mejuffrouw; mevrouw; vrouw

Related Words for "huisvrouw":

  • huisvrouwen, huisvrouwtje

Wiktionary Translations for huisvrouw:

huisvrouw
noun
  1. een vrouw die thuisblijft om het huishouden te doen

Cross Translation:
FromToVia
huisvrouw ama de casa housewife — female head of household
huisvrouw ama de casa; alquiladora de habitaciones Hausfrau — eine Frau, die Hausarbeiten erledigt