Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. inwilligen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inwilligen from Dutch to Spanish

inwilligen:

inwilligen verb (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)

  1. inwilligen (vergunnen; toestaan)
  2. inwilligen (toestaan; laten; permitteren; )

Conjugations for inwilligen:

o.t.t.
  1. willig in
  2. willigt in
  3. willigt in
  4. willigen in
  5. willigen in
  6. willigen in
o.v.t.
  1. willigde in
  2. willigde in
  3. willigde in
  4. willigden in
  5. willigden in
  6. willigden in
v.t.t.
  1. heb ingewilligd
  2. hebt ingewilligd
  3. heeft ingewilligd
  4. hebben ingewilligd
  5. hebben ingewilligd
  6. hebben ingewilligd
v.v.t.
  1. had ingewilligd
  2. had ingewilligd
  3. had ingewilligd
  4. hadden ingewilligd
  5. hadden ingewilligd
  6. hadden ingewilligd
o.t.t.t.
  1. zal inwilligen
  2. zult inwilligen
  3. zal inwilligen
  4. zullen inwilligen
  5. zullen inwilligen
  6. zullen inwilligen
o.v.t.t.
  1. zou inwilligen
  2. zou inwilligen
  3. zou inwilligen
  4. zouden inwilligen
  5. zouden inwilligen
  6. zouden inwilligen
en verder
  1. is ingewilligd
diversen
  1. willig in!
  2. willigt in!
  3. ingewilligd
  4. inwilligend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inwilligen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acceder a inwilligen; toestaan; vergunnen akkoord gaan; gunnen; gunst verlenen; iets toekennen; instemmen; ondervragen; overhoren; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
aceptar inwilligen; toestaan; vergunnen aannemen; aanvaarden; accepteren; adopteren; billijken; goedkeuren; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken; voor lief nemen; zich laten gevallen
admitir inwilligen; toestaan; vergunnen afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
autorizar dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; instemmen; machtigen; permitteren; ratificeren; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming geven; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
conceder dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen beamen; bevestigen; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; onderschrijven; schenken; staven; toekennen; vergunnen; verlenen; verstrekken
cumplir con inwilligen; toestaan; vergunnen bedekken; bekleden; gunnen; gunst verlenen; iets toekennen; naleven; ondervragen; overhoren; overtrekken; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
otorgar inwilligen; toestaan; vergunnen bedelen; begiftigen; beschenken; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; toekennen; vergunnen; verlenen

Wiktionary Translations for inwilligen:

inwilligen
verb
  1. aan een verzoek voldoen

Cross Translation:
FromToVia
inwilligen consentir; acceder accede — to agree to a proposal or view