Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. koeioneren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for koeioneren from Dutch to Spanish

koeioneren:

koeioneren verb (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)

  1. koeioneren (treiteren; pesten; plagen; )

Conjugations for koeioneren:

o.t.t.
  1. koeioneer
  2. koeioneert
  3. koeioneert
  4. koeioneren
  5. koeioneren
  6. koeioneren
o.v.t.
  1. koeioneerde
  2. koeioneerde
  3. koeioneerde
  4. koeioneerden
  5. koeioneerden
  6. koeioneerden
v.t.t.
  1. heb gekoeioneerd
  2. hebt gekoeioneerd
  3. heeft gekoeioneerd
  4. hebben gekoeioneerd
  5. hebben gekoeioneerd
  6. hebben gekoeioneerd
v.v.t.
  1. had gekoeioneerd
  2. had gekoeioneerd
  3. had gekoeioneerd
  4. hadden gekoeioneerd
  5. hadden gekoeioneerd
  6. hadden gekoeioneerd
o.t.t.t.
  1. zal koeioneren
  2. zult koeioneren
  3. zal koeioneren
  4. zullen koeioneren
  5. zullen koeioneren
  6. zullen koeioneren
o.v.t.t.
  1. zou koeioneren
  2. zou koeioneren
  3. zou koeioneren
  4. zouden koeioneren
  5. zouden koeioneren
  6. zouden koeioneren
en verder
  1. ben gekoeioneerd
  2. bent gekoeioneerd
  3. is gekoeioneerd
  4. zijn gekoeioneerd
  5. zijn gekoeioneerd
  6. zijn gekoeioneerd
diversen
  1. koeioneer!
  2. koeioneert!
  3. gekoeioneerd
  4. koeionerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for koeioneren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fastidiar treiteren
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
fastidiar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; jennen; klagen; lastigvallen; minachten; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; te pakken nemen; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren; zieken
hacer la puñeta koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
incordiar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; zemelen
molestar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren harrewarren; lastigvallen; molesteren; storen; teisteren; wegpesten
provocar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; motiveren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken

Wiktionary Translations for koeioneren:


Cross Translation:
FromToVia
koeioneren atormentar tourmenter — Faire souffrir quelque tourment de corps.