Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitbotten:


Dutch

Detailed Translations for uitbotten from Dutch to Spanish

uitbotten:

uitbotten verb (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)

  1. uitbotten (voortkomen uit; uitkomen; ontspringen; )

Conjugations for uitbotten:

o.t.t.
  1. bot uit
  2. bot uit
  3. bot uit
  4. botten uit
  5. botten uit
  6. botten uit
o.v.t.
  1. botte uit
  2. botte uit
  3. botte uit
  4. botten uit
  5. botten uit
  6. botten uit
v.t.t.
  1. heb uitgebot
  2. hebt uitgebot
  3. heeft uitgebot
  4. hebben uitgebot
  5. hebben uitgebot
  6. hebben uitgebot
v.v.t.
  1. had uitgebot
  2. had uitgebot
  3. had uitgebot
  4. hadden uitgebot
  5. hadden uitgebot
  6. hadden uitgebot
o.t.t.t.
  1. zal uitbotten
  2. zult uitbotten
  3. zal uitbotten
  4. zullen uitbotten
  5. zullen uitbotten
  6. zullen uitbotten
o.v.t.t.
  1. zou uitbotten
  2. zou uitbotten
  3. zou uitbotten
  4. zouden uitbotten
  5. zouden uitbotten
  6. zouden uitbotten
en verder
  1. ben uitgebot
  2. bent uitgebot
  3. is uitgebot
  4. zijn uitgebot
  5. zijn uitgebot
  6. zijn uitgebot
diversen
  1. bot uit!
  2. bott uit!
  3. uitgebot
  4. uitbottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbotten:

NounRelated TranslationsOther Translations
proceder gebaar; geste
VerbRelated TranslationsOther Translations
derivar ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit afdrijven; verlijeren; wraken
proceder ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken
resultar ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit aan het licht komen; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; deugen; geraken; geschikt zijn; passen; passend zijn; terechtkomen; uitkomen; verschijnen; verzeilen; voor de dag komen; voordoen