Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verdisconteren:


Dutch

Detailed Translations for verdisconteren from Dutch to Spanish

verdisconteren:

verdisconteren verb (verdisconteer, verdisconteert, verdisconteerde, verdisconteerden, verdisconteerd)

  1. verdisconteren (incalculeren)

Conjugations for verdisconteren:

o.t.t.
  1. verdisconteer
  2. verdisconteert
  3. verdisconteert
  4. verdisconteren
  5. verdisconteren
  6. verdisconteren
o.v.t.
  1. verdisconteerde
  2. verdisconteerde
  3. verdisconteerde
  4. verdisconteerden
  5. verdisconteerden
  6. verdisconteerden
v.t.t.
  1. heb verdisconteerd
  2. hebt verdisconteerd
  3. heeft verdisconteerd
  4. hebben verdisconteerd
  5. hebben verdisconteerd
  6. hebben verdisconteerd
v.v.t.
  1. had verdisconteerd
  2. had verdisconteerd
  3. had verdisconteerd
  4. hadden verdisconteerd
  5. hadden verdisconteerd
  6. hadden verdisconteerd
o.t.t.t.
  1. zal verdisconteren
  2. zult verdisconteren
  3. zal verdisconteren
  4. zullen verdisconteren
  5. zullen verdisconteren
  6. zullen verdisconteren
o.v.t.t.
  1. zou verdisconteren
  2. zou verdisconteren
  3. zou verdisconteren
  4. zouden verdisconteren
  5. zouden verdisconteren
  6. zouden verdisconteren
diversen
  1. verdisconteer!
  2. verdisconteert!
  3. verdisconteerd
  4. verdisconterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verdisconteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
VerbRelated TranslationsOther Translations
descontar incalculeren; verdisconteren aftrekken; disconteren; getallen van elkaar aftrekken; vereffenen; verrekenen; zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen
negociar incalculeren; verdisconteren afdingen; afpingelen; ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; tussenkomen