Dutch

Detailed Translations for verordenen from Dutch to Spanish

verordenen:

Conjugations for verordenen:

o.t.t.
  1. verorden
  2. verordent
  3. verordent
  4. verordenen
  5. verordenen
  6. verordenen
o.v.t.
  1. verordende
  2. verordende
  3. verordende
  4. verordenden
  5. verordenden
  6. verordenden
v.t.t.
  1. heb verordend
  2. hebt verordend
  3. heeft verordend
  4. hebben verordend
  5. hebben verordend
  6. hebben verordend
v.v.t.
  1. had verordend
  2. had verordend
  3. had verordend
  4. hadden verordend
  5. hadden verordend
  6. hadden verordend
o.t.t.t.
  1. zal verordenen
  2. zult verordenen
  3. zal verordenen
  4. zullen verordenen
  5. zullen verordenen
  6. zullen verordenen
o.v.t.t.
  1. zou verordenen
  2. zou verordenen
  3. zou verordenen
  4. zouden verordenen
  5. zouden verordenen
  6. zouden verordenen
diversen
  1. verorden!
  2. verordent!
  3. verordend
  4. verordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verordenen [znw.] noun

  1. verordenen (voorschrijven; beschikken; bepalen)
    la imposición; la determinación; la declaración

Translation Matrix for verordenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
declaración bepalen; beschikken; verordenen; voorschrijven aangeven; aangifte; aangifteformulier; aankondigen; aanmelding; afkondiging; bekendmaken; bekendmaking; declaratie; ellips; het uitspreken; inschrijving; melden; melding; meningsuiting; openbaarmaking; openbare publicatie; opgave; proclamatie; publicatie; publikatie; uitgave; uitgifte; uiting; uitlating; uitspraak; verklaring; verwoording
determinación bepalen; beschikken; verordenen; voorschrijven afkondiging; bepalen; bepaling; beslistheid; decreet; definiëring; determinatie; maatregel; omschrijving; schikking; standvastigheid; uitvaardiging; vastberadenheid; vaststellen; voorziening
imposición bepalen; beschikken; verordenen; voorschrijven belasting; belegging; forceren; geldbelegging; heffing; inlay; inleg; inlegging; inlegsel; investering; kosten; leges; opdringen; oplegging; overheidsbelasting; storting
VerbRelated TranslationsOther Translations
dar orden de bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
decretar afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; dicteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; voorschrijven
encargar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanbesteden; belasten; bestellen; instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen; orderen; uitbesteden; voorbestellen; vooruitbestellen
encomendar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
mandar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
obligar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afdwingen; bevelen; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; noodzaken tot; opdwingen; voorschrijven
ordenar afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren aanvoeren; afdoen; afhandelen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevel voeren over; bevelen; classificeren; commanderen; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; leiden; leidinggeven; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; uitzoeken; voorschrijven
proclamar afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren afkondigen; bekendmaken; proclameren
promulgar afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren afkondigen; bekendmaken; proclameren

Wiktionary Translations for verordenen:


Cross Translation:
FromToVia
verordenen mandar; ordenar; encargar commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).