Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verwedden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verwedden from Dutch to Spanish

verwedden:

verwedden verb (verwed, verwedt, verwedde, verwedden, verwed)

  1. verwedden (inzetten; wedden)

Conjugations for verwedden:

o.t.t.
  1. verwed
  2. verwedt
  3. verwedt
  4. verwedden
  5. verwedden
  6. verwedden
o.v.t.
  1. verwedde
  2. verwedde
  3. verwedde
  4. verwedden
  5. verwedden
  6. verwedden
v.t.t.
  1. heb verwed
  2. hebt verwed
  3. heeft verwed
  4. hebben verwed
  5. hebben verwed
  6. hebben verwed
v.v.t.
  1. had verwed
  2. had verwed
  3. had verwed
  4. hadden verwed
  5. hadden verwed
  6. hadden verwed
o.t.t.t.
  1. zal verwedden
  2. zult verwedden
  3. zal verwedden
  4. zullen verwedden
  5. zullen verwedden
  6. zullen verwedden
o.v.t.t.
  1. zou verwedden
  2. zou verwedden
  3. zou verwedden
  4. zouden verwedden
  5. zouden verwedden
  6. zouden verwedden
diversen
  1. verwed!
  2. verwedt!
  3. verwed
  4. verweddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verwedden:

NounRelated TranslationsOther Translations
apostar gokken; in zingen uitbarsten; lied aanheffen; lied inzetten
VerbRelated TranslationsOther Translations
apostar inzetten; verwedden; wedden aangrijpen; aanwenden; benutten; een gok wagen; erbij doen; gebruik maken van; gebruiken; gokken; inzetten; met geld spelen; muziek componeren; speelgeld inzetten; toepassen; toevoegen; voegen
hacer una apuesta inzetten; verwedden; wedden
jugarse inzetten; verwedden; wedden aangrijpen; aanwenden; benutten; een gok wagen; gebruiken; gokken; toepassen; verbeuren; vergokken; vergooien; verspelen

Wiktionary Translations for verwedden:


Cross Translation:
FromToVia
verwedden apostar wager — put up as collateral