Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. visvangen:


Dutch

Detailed Translations for visvangen from Dutch to Spanish

visvangen:

visvangen verb (vang vis, vangt vis, ving vis, vingen vis, vis gevangen)

  1. visvangen (vissen; hengelen)

Conjugations for visvangen:

o.t.t.
  1. vang vis
  2. vangt vis
  3. vangt vis
  4. vangen vis
  5. vangen vis
  6. vangen vis
o.v.t.
  1. ving vis
  2. ving vis
  3. ving vis
  4. vingen vis
  5. vingen vis
  6. vingen vis
v.t.t.
  1. heb vis gevangen
  2. hebt vis gevangen
  3. heeft vis gevangen
  4. hebben vis gevangen
  5. hebben vis gevangen
  6. hebben vis gevangen
v.v.t.
  1. had vis gevangen
  2. had vis gevangen
  3. had vis gevangen
  4. hadden vis gevangen
  5. hadden vis gevangen
  6. hadden vis gevangen
o.t.t.t.
  1. zal visvangen
  2. zult visvangen
  3. zal visvangen
  4. zullen visvangen
  5. zullen visvangen
  6. zullen visvangen
o.v.t.t.
  1. zou visvangen
  2. zou visvangen
  3. zou visvangen
  4. zouden visvangen
  5. zouden visvangen
  6. zouden visvangen
diversen
  1. vang vis!
  2. vangt vis!
  3. vis gevangen
  4. visvangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for visvangen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pescar vissen als bedrijf; visserij
VerbRelated TranslationsOther Translations
pescar hengelen; vissen; visvangen buitmaken; nuttigen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; vangen; verschalken
pescar con caña hengelen; vissen; visvangen