Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. vloeren:
  2. vloer:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vloeren from Dutch to Spanish

vloeren:

Conjugations for vloeren:

o.t.t.
  1. vloer
  2. vloert
  3. vloert
  4. vloeren
  5. vloeren
  6. vloeren
o.v.t.
  1. vloerde
  2. vloerde
  3. vloerde
  4. vloerden
  5. vloerden
  6. vloerden
v.t.t.
  1. heb gevloerd
  2. hebt gevloerd
  3. heeft gevloerd
  4. hebben gevloerd
  5. hebben gevloerd
  6. hebben gevloerd
v.v.t.
  1. had gevloerd
  2. had gevloerd
  3. had gevloerd
  4. hadden gevloerd
  5. hadden gevloerd
  6. hadden gevloerd
o.t.t.t.
  1. zal vloeren
  2. zult vloeren
  3. zal vloeren
  4. zullen vloeren
  5. zullen vloeren
  6. zullen vloeren
o.v.t.t.
  1. zou vloeren
  2. zou vloeren
  3. zou vloeren
  4. zouden vloeren
  5. zouden vloeren
  6. zouden vloeren
diversen
  1. vloer!
  2. vloert!
  3. gevloerd
  4. vloerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vloeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
tumbar doodschieten; neerleggen; neerschieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
derribar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
derribar de un golpe neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren omverslaan
doblar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren breken; buigen; doen buigen; dubbel vouwen; dubbelvouwen; dubben; kapot gaan; krom buigen; krommen; nasynchroniseren; ombuigen; omknikken; omvouwen; opvouwen; plooien; samenvouwen; sneuvelen; stuk gaan; ten dele vouwen; toevouwen; verbuigen; vouwen; welven
hacerle caer a uno con un golpe iemand neerslaan; omslaan; vloeren
tumbar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren iets neerleggen; neerleggen; neervlijen; omduwen; omstoten; omverstoten; onderuit halen
tumbar de un golpe neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren

Related Words for "vloeren":


vloeren form of vloer:

vloer [de ~ (m)] noun

  1. de vloer (grond)
    el suelo; la tierra

Translation Matrix for vloer:

NounRelated TranslationsOther Translations
suelo grond; vloer bodem; bodemoppervlak; grond
tierra grond; vloer aarde; aardkorst; akker; bodem; bodemoppervlak; bouwland; compost; droge; grond; land; landmassa; landschap; pootaarde; stadswal; teelaarde; veld; veste; wereld

Related Words for "vloer":


Related Definitions for "vloer":

  1. grondvlak van een ruimte1
    • wij hebben een vloer van planken1

Wiktionary Translations for vloer:

vloer
noun
  1. bodem van een ruimte in een gebouw

Cross Translation:
FromToVia
vloer piso; suelo floor — lower part of a room
vloer piso Fußboden — begehbare Fläche in einem Raum
vloer suelo; piso plancherouvrage de charpente fait d’un assemblage de solives, recouvrir de planches former plate-forme sur l’aire d’un rez-de-chaussée, ou séparer deux étages d’un bâtiment.