Dutch

Detailed Translations for zenden from Dutch to Spanish

zenden:

Conjugations for zenden:

o.t.t.
  1. zend
  2. zendt
  3. zendt
  4. zenden
  5. zenden
  6. zenden
o.v.t.
  1. zond
  2. zond
  3. zond
  4. zonden
  5. zonden
  6. zonden
v.t.t.
  1. heb gezonden
  2. hebt gezonden
  3. heeft gezonden
  4. hebben gezonden
  5. hebben gezonden
  6. hebben gezonden
v.v.t.
  1. had gezonden
  2. had gezonden
  3. had gezonden
  4. hadden gezonden
  5. hadden gezonden
  6. hadden gezonden
o.t.t.t.
  1. zal zenden
  2. zult zenden
  3. zal zenden
  4. zullen zenden
  5. zullen zenden
  6. zullen zenden
o.v.t.t.
  1. zou zenden
  2. zou zenden
  3. zou zenden
  4. zouden zenden
  5. zouden zenden
  6. zouden zenden
diversen
  1. zend!
  2. zendt!
  3. gezonden
  4. zendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zenden:

NounRelated TranslationsOther Translations
conducir autorijden; rijden
dirigir besturen; leidinggeven
enviar verzending
suministrar leveren
VerbRelated TranslationsOther Translations
conducir aan het stuur zitten; sturen; zenden aanvoeren; begeleiden; bevel voeren over; commanderen; een paard mennen; karren; leiden; leidinggeven; meevoeren; mennen; rijden; transporteren; vervoeren; voeren
dirigir aan het stuur zitten; sturen; zenden aanvoeren; adres aanbrengen; adresseren; afspreken; arrangeren; bedisselen; besturen; bevel voeren over; commanderen; dirigeren; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; orkest dirigeren; regelen; regisseren; verwijzen; voorzitten; zich voegen
emitir rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden afkondigen; afscheiden; afvoeren; bekendmaken; emitteren; laten zien; lozen; omroepen; opsturen; posten; proclameren; programma uitzenden; sturen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; toezenden; uitgeven; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verzenden; wegsturen; wegzenden
enviar doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; versturen; zenden afwijzen; capituleren; doorsturen; doorzenden; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; opsturen; overgeven; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zich overgeven
estar al volante aan het stuur zitten; sturen; zenden
expedir versturen; zenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
irradiar rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden licht schijnen; stralen; straling uitzenden
llevar el timón aan het stuur zitten; sturen; zenden
mandar doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; versturen; zenden aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zich overgeven
mandar a doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden ergens naartoe rijden
radiar rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden bestralen; blaken; chemotherapie geven; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen
remitir versturen; zenden capituleren; geld overmaken; opgeven; opsturen; overboeken; overgeven; overschrijven; overzenden; posten; sturen; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; toezenden; uitleveren; verzenden; wegsturen; wegzenden; zich overgeven
repartir versturen; zenden aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; zich splitsen
retransmitir versturen; zenden capituleren; heruitzenden; omroepen; opgeven; opsturen; overgeven; posten; programma uitzenden; sturen; toezenden; uitleveren; verzenden; wegsturen; wegzenden; zich overgeven
suministrar versturen; zenden aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; binnen gieten; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; leveren; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken
- sturen
OtherRelated TranslationsOther Translations
emitir uitkomen; uitstromen

Synonyms for "zenden":


Related Definitions for "zenden":

  1. zorgen dat het ergens komt1
    • hij zond mij een mooie kaart1

Wiktionary Translations for zenden:

zenden
verb
  1. sturen

Cross Translation:
FromToVia
zenden enviar; mandar send — make something go somewhere
zenden despachar; enviar; expedir; dirigir adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.

Related Translations for zenden