Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. zich splitsen:


Dutch

Detailed Translations for zich splitsen from Dutch to Spanish

zich splitsen:

zich splitsen verb

  1. zich splitsen

Translation Matrix for zich splitsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
VerbRelated TranslationsOther Translations
compartir zich splitsen delen; opdelen; opsplitsen; splitsen
distribuir zich splitsen delen; distribueren; opdelen; opsplitsen; rantsoeneren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verzenden
repartir zich splitsen aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden
separar zich splitsen afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; weghalen; wegnemen
subdividir zich splitsen delen; onderverdelen; opdelen; opsplitsen; splitsen

Related Translations for zich splitsen