Dutch

Detailed Translations for autoriteit from Dutch to French

autoriteit:

autoriteit [de ~ (v)] noun

  1. de autoriteit (gezagsorgaan; instantie)
    l'autorité; l'autorités; l'organe du pouvoir; la puissance; le maître; le souverain; le pouvoirs; le détenteur du pouvoir; la détentrice du pouvoir
  2. de autoriteit (heerschappij; gezag; macht)
    l'autorité; le pouvoir; la puissance; la domination

Translation Matrix for autoriteit:

NounRelated TranslationsOther Translations
autorité autoriteit; gezag; gezagsorgaan; heerschappij; instantie; macht autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; bewind; deskundige; expert; gezag; gezaghebber; gezaghebbers; gezagsdrager; gouvernement; kabinet; macht; openbaar gezag; overheid; regering; regeringsstelsel; regime; rijksbestuur; specialist; staatsbestel; vakkundige; voogdij; zeggenschap
autorités autoriteit; gezagsorgaan; instantie autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; gezaghebbenden; gezaghebbers; hogerhand; land; natie; openbaar gezag; overheid; rijk; rijksbestuur; staat
domination autoriteit; gezag; heerschappij; macht overheersing
détenteur du pouvoir autoriteit; gezagsorgaan; instantie autoriteiten; gezag; gezaghebbers
détentrice du pouvoir autoriteit; gezagsorgaan; instantie autoriteiten; gezag; gezaghebbers
maître autoriteit; gezagsorgaan; instantie baas; docent; gouverneur; heer; heerser; instructeur; kampioen; landvoogd; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; machthebber; maestro; magister; meerdere; meester; onderwijzer; overheerser; overweldiger; patroon; pedant; regent; rijksbestuurder; schoolmeester; soeverein; stadhouder; superieur
organe du pouvoir autoriteit; gezagsorgaan; instantie
pouvoir autoriteit; gezag; heerschappij; macht autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; gezaghebbers; kracht; licentie; macht; mandaat; procuratie; vergunning; vermogen; volmacht; voogdij; zeggenschap
pouvoirs autoriteit; gezagsorgaan; instantie bevoegd zijn; bevoegdheid; kracht; krachten; macht; machten; vermogen
puissance autoriteit; gezag; gezagsorgaan; heerschappij; instantie; macht bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; invloed; kracht; macht; mogendheden; mogendheid; sterkte; vermogen
souverain autoriteit; gezagsorgaan; instantie baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; heer; heerser; infante; koning; kroonprins; kroonprinses; landsheer; machthebber; majesteit; meester; monarch; overheerser; overweldiger; pretendent; pretendente; prins; soeverein; succeseur; troonopvolger; troonpretendent; vorst
- deskundige; gezag; specialist
VerbRelated TranslationsOther Translations
pouvoir iets mogen; in staat zijn; kunnen; mogen; vermogen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
souverain onafhankelijk; soeverein

Related Words for "autoriteit":


Synonyms for "autoriteit":


Related Definitions for "autoriteit":

  1. wie ergens veel van af weet1
    • Peter Post is een autoriteit op het gebied van wielrennen1
  2. wie iets te zeggen heeft over andere mensen1
    • de plaatselijke autoriteiten bepalen dat de winkels langer open blijven1

Wiktionary Translations for autoriteit:

autoriteit
Cross Translation:
FromToVia
autoriteit autorité authority — persons in command; specifically, government
autoriteit autorité authority — person accepted as a source of reliable information on a subject
autoriteit administration BehördeInstitution, die Aufgaben der öffentlichen Verwaltung wahrnimmt